4T Fictie
1 / 26
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
fictie
non-fictie
tijdschriftartikel
gedicht
tekst op Wikipedia
journaal
toneelstuk
leesboek
Slide 2 - Sleepvraag
Dit maakt een verhaal realistisch
Dit maakt een verhaal niet-realistisch
Mensen lijken echt in wat ze doen en zeggen.
De wereld waarin het verhaal zich afspeelt is verzonnen.
Er komen verzonnen wezens / fantasiefiguren voor.
Er komen mensen / plaatsen voor die echt hebben bestaan.
De gebeurtenissen zijn in werkelijkheid ook mogelijk.
Slide 3 - Sleepvraag
Als het perspectief bij de ik-persoon ligt, waar kom je dan het meest over te weten?
A
uiterlijke kenmerken
B
innerlijke kenmerken
Slide 4 - Quizvraag
Is dit juist: Ik schrok me letterlijk kapot!
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quizvraag
Een realistisch verhaal is...
A
Harry Potter
B
Oorlogswinter
C
Pinkeltje
D
de biografie 'Johan Cruijff'
Slide 6 - Quizvraag
Hoeveel verhaallijnen kan een verhaal hebben?
A
1
B
2
C
5
D
daar zijn geen regels voor
Slide 7 - Quizvraag
Wat bedoelen we met 'verteltijd'
A
Hoe lang een verhaal duurt.
B
Hoe lang het duurt om een verhaal voor te lezen.
C
Hoe lang het duurt om een verhaal te schrijven.
D
Hoe lang het duurt om het verhaal te lezen.
Slide 8 - Quizvraag
Wat is géén karaktereigenschap?
A
vrolijk
B
enthousiast
C
klein
D
chaotisch
Slide 9 - Quizvraag
Na lang twijfelen besloot hij de lift te nemen. Hij kon op dat moment nog niet voorzien welke gevolgen dat had.
A
vertraging
B
flashback
C
vooruitwijzing
D
science fiction
Slide 10 - Quizvraag
Genre?
A
Avonturenroman
B
Historische roman
C
Psychologische roman
D
Science fiction
Slide 11 - Quizvraag
Genre?
A
Avonturenroman
B
Historische roman
C
Psychologische roman
D
Science fiction
Slide 12 - Quizvraag
Een schrijver vertelt met de gebeurtenissen mee.
A
Chronologisch
B
Niet- chronologisch
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen een open en gesloten eind?
Slide 14 - Open vraag
Noem vijf genres
Slide 15 - Woordweb
Hoe herken de de hoofdpersoon in een boek?
A
Komt het meest voor en heeft een doel.
B
Uitgebreid beschreven en het meest belangrijk.
C
Uitgebreid beschreven, beleef vanuit haar/hem.
D
Heeft probleem/opdracht/doel en komt het meest voor.
Slide 16 - Quizvraag
Hoe herken de de tijd in een verhaal, schrijf drie punten op.
Slide 17 - Open vraag
Als de vertelde tijd kort is en de verteltijd lang, dan is het verteltempo...
A
traag
B
normaal
C
snel
Slide 18 - Quizvraag
Wat is GEEN spanningstechniek.
A
vermoeden
B
bedreigende situatie
C
cliffhanger
D
open einde
Slide 19 - Quizvraag
Tot welk genre behoort dit boek?
A
psychologisch
B
science fiction
C
historisch
D
liefde
Slide 20 - Quizvraag
In een chronologisch boek zitten geen flash-backs.
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Een bijpersoon leer je heel goed kennen.
A
waar
B
niet waar
Slide 22 - Quizvraag
Ik dacht: waarom kijkt hij me zo aan?
Wat is het perspectief?
A
ik-perspectief
B
hij-perspectief
Slide 23 - Quizvraag
Wat is een wisselend perspectief?
A
Je wisselt van IK- naar HIJ/ ZIJ-perspectief.
B
Je wisselt van hoofdpersoon.
C
Je wisselt van HIJ/ZIJ- naar IK-perspectief.
Slide 24 - Quizvraag
"Het verhaal komt heel echt op me over."
Dit is een ........ argument.
Dit is een ........ argument.
A
emotief argument
B
realistisch argument
C
argument over de opbouw
D
moreel argument
Slide 25 - Quizvraag
Een boek met een cliffhanger heeft een gesloten einde.
A
waar
B
niet waar
