v2c: spelling blok 5 komma's

Leestekens
Komma 
  • tussen twee persoonsvormen
  • tussen de delen van een opsomming
  • na een naam of een uitroep aan het begin van een zin
  • voor de signaalwoorden maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat, zodra

Dubbele punt: laat zien dat je iets aankondigt of opsomt.
Citaat: iemands woorden letterlijk weergeven. Je gebruikt hiervoor (soms) een dubbele punt en aanhalingstekens: Jan vroeg: 'Kom je morgen bij mij langs?'



1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Leestekens
Komma 
  • tussen twee persoonsvormen
  • tussen de delen van een opsomming
  • na een naam of een uitroep aan het begin van een zin
  • voor de signaalwoorden maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat, zodra

Dubbele punt: laat zien dat je iets aankondigt of opsomt.
Citaat: iemands woorden letterlijk weergeven. Je gebruikt hiervoor (soms) een dubbele punt en aanhalingstekens: Jan vroeg: 'Kom je morgen bij mij langs?'



Slide 1 - Tekstslide

Er zijn een aantal regels over de plaats van de komma. 
In een zin met meer dan één gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk) zet je een komma tussen de werkwoorden die niet bij hetzelfde gezegde horen. 

Voorbeeld:
Als jij nou je spullen verzamelt, pak ik vast de fietsen. 
Toen ik had gegeten, voelde ik me meteen fitter. 

Als je de zinnen hardop leest, las je ook automatisch een pauze in op die plek. Probeer maar eens!

Slide 2 - Tekstslide


Na een naam, aanhef of uitroep aan het begin van de zin schrijf je een komma.

Voorbeeld:
Remco, let eens even op!
Nee joh, zo is het niet gegaan.

Voor een naam, aanhef of uitroep aan het eind van de zin schrijf je een komma.

Voorbeeld:
Let eens op, Piet!
Ga eens gauw weg, hé!

Slide 3 - Tekstslide

Lees de volgende zinnen goed.

Wacht, niet schieten!
Wacht niet, schieten!

Waar eten we oma?
Waar eten we, oma?

Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen
Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen

Wat valt op?

Slide 4 - Tekstslide

Welk leesteken mist er in de zin?

Als je dat wilt moet je dat doen.
A
Aanhalingstekens
B
Komma
C
Dubbele punt
D
Uitroepteken

Slide 5 - Quizvraag

Voor welk woord komt de komma?

Ga eens aan het werk Emma.

Slide 6 - Open vraag

Voor het woordje 'en' komt ........ komma.
A
geen
B
een

Slide 7 - Quizvraag

Voor welk woord komt de komma?

Hij is ziek want hij heeft koorts.

Slide 8 - Open vraag

In welke zin staat de komma / staan de komma's op de juiste plek?
A
Ik ben te laat omdat, ik me verslapen heb.
B
Ik lust graag ijs, chocola, chips, en taart.
C
Als ik tennis, voetbalt mijn broertje.
D
Peter wil jij de afwas doen?

Slide 9 - Quizvraag

Aanhalingstekens gebruik je als je iets letterlijk opschrijft.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Plaats de aanhalingstekens op de juiste plek in de zin:

Fiets je mee? , vroeg Dieke aan Cas.

Slide 11 - Open vraag

Zet in de directe rede:
Ze vroeg huilend hoe het nu verder moet.

Slide 12 - Open vraag

Aan de slag!
Maak opdracht 3, opdracht theorie en 4 van Blok 5, Spelling

Klaar? Maak de Cambiumned oefening (Magister Berichten).

We gaan opdracht theorie nabespreken.

Slide 13 - Tekstslide