1. Ik ben jouw verjaardag helemaal vergeten.2. Daar baal ik stevig van.
3. Moesten we die opdracht maken?
4. Ja, die had je vorige week al moeten maken.
5. Ik heb de opdracht dus nog niet gemaakt.
6. Elizabeth wil graag hoge cijfers halen.
7. Daarom heeft ze lang geleerd voor de toets.
8. Ook Marius heeft lang zitten blokken.
9. Maar je moet de stof ook echt begrijpen.
10. Heb je dat goed begrepen?
Oefening 1
Noteer in je schrift alle werkwoorden van zin 1 tot en met 10 onder elkaar. Zet de werkwoordsvorm (pv, vd, inf) erachter.
Oefening 2Noteer achter de werkwoorden van oefening 1 nu ook de werkwoordsoort (hww of zww)
Oefening 3
Noteer voor elke zin van oefening 1 het werkwoordelijk gezegde (WG) en onderstreep daarin de persoonsvorm (PV).
Noteer daaronder de vindvraag voor het onderwerp (OW) en het antwoord daarop.
vb. Marloes heeft nieuwe schoenen gekocht.
WG: heeft gekocht
Wie heeft gekocht?
OW: Marloes