Herhalingsquiz

Quiz 

Hoe zeg je in het Engels: "Mijn naam is Lisa"?

1. My name is Lisa
2. I like Lisa
3. I am Lisa

Wat betekent de zin "I have two brothers." in het Nederlands?

1. Ik ben twee broers
2. Ik heb twee broers
3. Ik kom uit twee broers

Wat betekent 'How old are you?' in het Nederlands?

1. A) 'Hoe heet je?'
2. B) 'Hoe oud ben je?'
3. C) 'Hoeveel broers heb je?'

Wat betekent 'What's your name?'

1. B) 'Wat is je naam?'
2. C) 'Waar kom je vandaan?'
3. A) 'Hoe oud ben je?'

Hoe zeg je in het Engels: 'Ik kom uit Amsterdam'?

1. B) 'I am from Amsterdam.'
2. A) 'I like Amsterdam.'
3. C) 'I have Amsterdam.'

Wat betekent 'This is my sister, Emily.' in het Nederlands?

1. A) 'Dit is mijn zus, Emily.'
2. C) 'Ik hou van Emily.'
3. B) 'Ik heb een zus, Emily.'

Wat betekent "grandfather"?

1. oom
2. tante
3. oma
4. opa

Wat is de vertaling van 'sister'?

1. broer
2. moeder
3. zus
4. vader

Hoe noem je 'uncle' in het Nederlands?

1. oom
2. tante
3. nicht
4. neef

Wat betekent 'brother'?

1. broer
2. zus
3. moeder
4. vader

zet de dagen in de goede volgorde 

monday

tuesday

wednesday

thursday

friday

saturday

sunday

Tafel

1. Desk
2. Table
3. Chair
4. Bathtub

Meubels

1. Future
2. Chair
3. Furniture
4. Bathtub

Sink

1. Stoel
2. Bank
3. Wastafel
4. Vloerkleed

Koelkast

1. Toilet
2. Couch
3. Lamp
4. Fridge

Toilet

1. Badkamer
2. Meubels
3. Toilet
4. Bureau