2V - Herhaling H4 Industriële Revolutie

2HV - Herhaling 
H4 Industriële Revolutie
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2HV - Herhaling 
H4 Industriële Revolutie

Slide 1 - Tekstslide

Huisnijverheid is...
A
Grote fabrieken die snel dingen konden produceren
B
Lekker thuis op de bank kunnen zitten
C
Een baan als bijvoorbeeld bakker
D
het thuis produceren van goederen met de hand of gereedschap

Slide 2 - Quizvraag

Wat is geen kenmerk van huisnijverheid?
A
Mensen deden dit werk thuis
B
Vooral boeren deden dit werk
C
Mensen maakten gebruik van machines
D
Er werd op grote schaal geproduceerd

Slide 3 - Quizvraag

Waar kwamen de eerste fabrieken vooral voor?
A
Midden in steden
B
Langs rivieren
C
Bij steenkoolmijnen
D
Aan de rand van steden

Slide 4 - Quizvraag

Wanneer werd de stoommachine geschikt gemaakt voor industrie?
A
Rond 1700
B
Rond 1750
C
Rond 1790
D
Rond 1800

Slide 5 - Quizvraag

Wat werd door Groot-Brittannië vooral uit de koloniën gehaald?
A
Grondstoffen
B
Energiebronnen
C
Arbeidskrachten
D
Nieuwe uitvindingen

Slide 6 - Quizvraag

1.Nederland was vanaf 1815 een  ______________ .

2.In 1815 benoemde ______________ de ministers en de leden van de Eerste Kamer.

3. Koning Willem I had in 1815  ______________ macht over het bestuur.


republiek
monarchie
Veel
Weinig
de koning
het volk

Slide 7 - Sleepvraag

Wat is geen kenmerk van massaproductie?
A
Gebruik van machines
B
Grote hoeveelheden tegelijk produceren
C
Goede werkomstandigheden
D
Goedkope productie

Slide 8 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van de betere infrastructuur?
A
De stoomtrein
B
De stoomboot
C
De trekschuit
D
Kanalen

Slide 9 - Quizvraag

Van wanneer tot wanneer loopt de moderne tijd?
A
1500 - 1800
B
1700 - 1800
C
1800 - heden
D
1900 - heden

Slide 10 - Quizvraag

Oorzaak industrialisatie
Gevolg industrialisatie

De landbouw kon efficiënter produceren
Uitvinders probeerden betere machines te ontwikkelen.
De vraag naar kleding steeg.

Slide 11 - Sleepvraag

De Industriële Revolutie begint in Nederland zo rond?
A
1760
B
1800
C
1860
D
1900

Slide 12 - Quizvraag

Onmisbaar bij industrialisatie
Industrialisatie is
Oorzaak van industrialisatie
Gevolg van industrialisatie
Plaats de juiste vakjes bij elkaar; gebruik ieder vakje 1 maal
machinale productie in fabrieken
minder huisnijverheid
goede infrastructuur
bevolkings-groei

Slide 13 - Sleepvraag

Hieronder staan vier oorzaken van de industrialisatie en hun gevolgen.
Koppel elke oorzaak aan het juiste gevolg.

Fabriekseigenaren konden de lonen laag houden omdat er toch genoeg arbeiders zijn.
Het aantal arbeidskrachten voor fabrieken nam toe omdat niet iedereen meer boer hoeft te zijn.
Uitvinders probeerden betere machines te ontwikkelen om sneller textiel te maken.
De landbouw kon efficiënter produceren.
De vraag naar kleding steeg.
Het aantal arbeidskrachten voor fabrieken nam toe.

Slide 14 - Sleepvraag

Wat is industrialisatie?
A
Een periode van grote en snelle verandering door de komst van industrie.
B
Het ontstaan van industrie (fabrieken) in een gebied waar eerst vooral landbouw was.
C
Urbanisatie die vergroot wordt door een tekort aan landarbeid
D
Het uitvinden van technieken die de nijverheid moeten versnellen

Slide 15 - Quizvraag

Sleep de groepen naar de juiste laag in de standen- of klassenmaatschappij.
Standenmaatschappij
Klassenmaatschappij
Adel
Rijke ondernemers
Kantoorpersoneel, winkeliers, docenten
Derde stand
Geestelijkheid
Arbeiders

Slide 16 - Sleepvraag

Tweede Kamer & Eerste Kamer vormen samen...
A
de regering
B
het parlement
C
het kabinet
D
de volksvertegenwoordiging

Slide 17 - Quizvraag


Bij welk historisch begrip past deze poster het best?
A
industriële revolutie
B
abolitionisme
C
socialisme
D
wederopbouw

Slide 18 - Quizvraag

Waaruit blijkt dat koning Willem I erg veel macht had?
Willem I...
A
benoemde & ontsloeg ministers
B
benoemde de leden van de Eerste Kamer
C
was de baas van het leger en ging over de financiën
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 19 - Quizvraag

Wat past niet bij liberalen?
A
Vrijheid
B
Regels voor werktijden en lonen
C
Inspraak in het bestuur
D
Denkbeelden Franse Revolutie

Slide 20 - Quizvraag

Wat houdt de evolutietheorie in?
A
Een langzame verandering aan de hand van de omgeving
B
Een snelle verandering doormiddel van een mutatie
C
Overleving van de sterkste
D
Een verandering doormiddel van uitvindingen

Slide 21 - Quizvraag

In welk jaar werd Willem II koning van Nederland?
A
1839
B
1840
C
1844
D
1848

Slide 22 - Quizvraag

Volgens Adam Smith was het de taak van de overheid om ....
A
de economie met allerlei wetten te sturen
B
de eigen economie te beschermen tegen andere landen
C
zich zo min mogelijk te bemoeien met de economie
D
zich actief te bemoeien met de economie

Slide 23 - Quizvraag

Nederland is na 1848 een echte democratie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Wat past niet bij het bestuur van Nederland tussen 1815 en 1848?
A
besturen werd de taak van ministers en de minister was verantwoordelijk
B
de koning nam beslissingen over wetten zonder overleg met het parlement
C
de koning benoemde en ontsloeg ministers
D
de koning benoemde de leden van de Eerste Kamer

Slide 25 - Quizvraag

Het probleem van de slechte leef- en werkomstandigheden van de arbeiders
A
Socialisme
B
Liberalisme
C
Industriële revolutie
D
Sociale kwestie

Slide 26 - Quizvraag

Wat past niet bij het bestuur van Nederland tussen 1815 en 1848?
A
parlement hield toezicht op de besluiten van de regering
B
de koning nam beslissingen over wetten zonder overleg met het parlement
C
de macht van de koning werd beperkt door de grondwet
D
de koning benoemde de leden van de Tweede Kamer

Slide 27 - Quizvraag

Wat is GEEN kenmerk van de Romantiek?
A
aandacht voor gevoelens
B
grootsheid van de natuur
C
fantasie
D
rationeel denken

Slide 28 - Quizvraag

Wat past niet bij het bestuur van Nederland na 1848?
A
besturen werd de taak van ministers en de minister was verantwoordelijk
B
De leden van de Tweede Kamer werden gekozen door rijke burgers
C
het parlement (Eerste en Tweede Kamer) controleerde de ministers
D
de koning benoemde de leden van de Eerste Kamer

Slide 29 - Quizvraag

Wat past niet bij het bestuur van Nederland na 1848?
A
de koning nam beslissingen over wetten zonder overleg met het parlement
B
Plannen voor nieuwe wetten moesten door het parlement goedgekeurd worden.
C
Nederland was een constitutionele monarchie
D
Nederland was een parlementaire democratie

Slide 30 - Quizvraag

Welk is geen voorbeeld van slechte woonomstandigheden van de arbeiders?
A
Rook uit de schoorstenen
B
Kleine woningen
C
De stoommachines waren erg luid.
D
Geen riolering

Slide 31 - Quizvraag

Deze opdracht gaat over liberalisme in de 19e eeuw.
Op het plaatje zie je liberaal Thorbecke.

Kies het juiste antwoord.
A
Het liberalisme streefde naar meer vrijheid en invloed voor de koning.
B
Het liberalisme was geen politiek-maatschappelijke stroming.
C
Liberalen vonden dat burgers het parlement moesten kiezen.
D
Liberalen wilden dat het parlement niet te veel macht zou krijgen.

Slide 32 - Quizvraag

Het Kinderwetje van Houten gaat over?
A
Leerplicht
B
Toeslagen voor ouder met kinderen
C
Verbod op kinderarbeid onder 12 jaar
D
Dat je maar 2 kinderen mocht krijgen

Slide 33 - Quizvraag

Toets toetsweek 
H4 P1 t/m P4

Aan de slag: checklist overnemen
+ overzicht leerdoelen/hoe ga je gs leren? 

Slide 34 - Tekstslide

Checklist
  • Oorzaken + gevolgen Industriële Revolutie
  • 1850 begin I-R in NL 
  • Verschil woon-/werkomstandigheden arbeiders en ondernemersklasse
  • Verschil bestuur NL 1815 en 1848
  • Liberalisme, socialisme, sociaaldemocratie
  • Sociale wetten
  • Kunststroom Romantiek

Slide 35 - Tekstslide