1-3 Meten

1-3 Meten (blz. 15)
Spoorboekje:
5 min - Huiswerk nabespreken
5 min - lesdoelen uitleggen
15 min - Meten uitleggen
20 min - oefenopdrachten
        (17, 21, 22, 28, 31)
30 min - Practicum
Huiswerk:
O – 18, 19, 20, 21, 22, 24, 25, 27, 29
D – 20, 21, 22, 24, 25, 26, 27, 29, 30
U – 21, 22, 24, 25, 26, 27, 29, 30, 32
(blz. 19)
Practicum 3 (blz 31)


Wat heb je nodig? Pen, potlood geo. Schrift, leerboek, telefoon
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

1-3 Meten (blz. 15)
Spoorboekje:
5 min - Huiswerk nabespreken
5 min - lesdoelen uitleggen
15 min - Meten uitleggen
20 min - oefenopdrachten
        (17, 21, 22, 28, 31)
30 min - Practicum
Huiswerk:
O – 18, 19, 20, 21, 22, 24, 25, 27, 29
D – 20, 21, 22, 24, 25, 26, 27, 29, 30
U – 21, 22, 24, 25, 26, 27, 29, 30, 32
(blz. 19)
Practicum 3 (blz 31)


Wat heb je nodig? Pen, potlood geo. Schrift, leerboek, telefoon

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Lesdoel:
  • Ik kan meetinstrumenten nauwkeurig aflezen
  • Ik ken de SI eenheden
  • Ik kan omrekenen
  • Ik kan de volume bepalen met de onderdompelmethode

Slide 11 - Tekstslide

Meten
Net als bij een recept als je een taart bakt zijn er in de natuurkunde ook hoeveelheden. 
Deze hoeveelheden hebben verschillende grootheden, en die grootheden hebben hun eigen symbool. 
B.v. massa is m en volume is V
Symbolen staan altijd schuin gedrukt.

Slide 12 - Tekstslide

Meetinstrument
Om een grootheid te meten gebruik je een meetinstrument.
  • Voor massa gebruik je een weegschaal.
  • Volume een maatcilinder. 
  • Temperatuur meet je met een thermometer.
  • Afstand met een liniaal of een rolmaat.
  • Tijd met een stopwatch of een klok.

Slide 13 - Tekstslide

Eenheid
Elke grootheid heeft zijn eigen eenheid. Hierover zijn vaste afspraken gemaakt en die zijn vastgelegd in het Système International (SI). Deze moet je kennen.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Voorvoegsels
Kleine of grote getallen schrijf je vaak op een andere manier. 1000 meter = 1 km. Het deel dat voor de meter staat is een voorvoegsel

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Omrekenen

Slide 18 - Tekstslide


A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag


A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag


A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag


A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag


A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag


A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag


Slide 25 - Open vraag


Slide 26 - Open vraag

Oppervlakte en volume omrekenen

km      hm      dam      m      dm      cm      mm      

Slide 27 - Tekstslide


Slide 28 - Open vraag


Slide 29 - Open vraag


Slide 30 - Open vraag

Tijd omrekenen


seconden        min          uren        dagen        jaren

Slide 31 - Tekstslide


Slide 32 - Open vraag

Meetinstrument kiezen
- Hoe nauwkeurig wil je meten?
- Hoe groot of klein wil je meten?
- Wat zijn de praktische omstandigheden?

Slide 33 - Tekstslide

Nauwkeurigheid
Nauwkeurigheid hangt af van het schaaldeel. Een schaaldeel is de waarde tussen twee streepjes. Veel meetinstrumenten zijn digitaal. Dan lees je de meetwaarde in een venster. In het display staat hoe nauwkeurig het meetinstrument is.

Slide 34 - Tekstslide

Meetbereik
Hoe groot of hoe klein je kunt meten is het meetbereik van een instrument.



Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Onderdompelmethode
Soms kan je de maten niet meten met een liniaal omdat het voorwerp niet een bekende vorm heeft. Dan maak je gebruik van de onderdompelmethode.

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide


Slide 39 - Open vraag

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Wat heb je
vandaag geleerd?

Slide 51 - Woordweb

Klaswerk / huiswerk
AFSPRAKEN HUISWERK:
Kies één van 2 manieren van huiswerk maken:
- Digitale methode
- In je schrift
Je maakt je huiswerk altijd de avond van tevoren af. Als je het in je schrift maakt moet je ook een fotootje in lessonup inleveren.
O – 18, 19, 20, 21, 22, 24, 25, 27, 29
D – 20, 21, 22, 24, 25, 26, 27, 29, 30
U – 21, 22, 24, 25, 26, 27, 29, 30, 32
(blz. 19)

Slide 52 - Tekstslide

Plak hier fotootjes van je huiswerk

Slide 53 - Open vraag