Inleiding: Historisch denken

Inleiding: Historisch denken
Opdrachten DM: 2.1.2.1
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisSecundair onderwijs

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Inleiding: Historisch denken
Opdrachten DM: 2.1.2.1

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Historisch denken
Historische vraag
  1. onderwerp =mens/samenleving
  2. gaat over verleden
1
Situeren in referentiekader
  • Tijd
  • Ruimte
  • Domein
2
Kritisch bronnenonderzoek
  1. MET: informatie uit de bron om antwoord te bieden op historische vraag
  2. OVER: nadenken over betrouwbaarheid
3
Beeld vormen van het verleden
  1. Verhaal vormen over het verleden
  2. Gebaseerd op argumenten uit de bronnen
4
Relatie heden/verleden/toekomst
  1. Kunnen we iets gebruiken voor het heden
  2. Krijgen we een idee over de mogelijkheden voor de toekomst
5
Samengevat:

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschil tussen geschiedenis & verleden
Opdracht Thermopylae (DM 2.1.3.1)

Slide 3 - Tekstslide

start Hu/Tw
Context:
De slag bij Thermopylae behoort tot de Tweede Perzische Oorlog en vond plaats in 480 v.C. In die slag stonden een klein aantal Spartanen tegenover een Perzische overmacht. De Spartanen hielden het zeven dagen vol tot ze door de Perzen verslagen werden. Zo wonnen ze kostbare tijd voor Athene zodat de inwoners daar konden vluchten. Later zouden de Perzen toch het onderspit delven tegen de Grieken.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer is de bron geschreven?
Achtergrond van de schrijver?
Waar haalt de schrijver zijn info?
Waarom schreef de schrijver de tekst?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer is de bron geschreven?
Tussen 450 v.C. en 420 v.C.
Achtergrond van de schrijver?
Herodotus was een Grieks historicus.

Waar haalt de schrijver zijn info?
Interviewde Griekse ex-soldaten die meevochten in de Perzische Oorlog.
Waarom schreef de schrijver de tekst?
Hij wou verslag uitbrengen van gebeurtenissen uit zijn tijd. Op die manier schreef hij geschiedenis.

Slide 6 - Tekstslide

start 3EW/NW
- lln antwoorden in notities laten opnemen
Wanneer is de bron geschreven?
Achtergrond van de schrijver?
Waar haalt de schrijver zijn info?
Waarom schreef de schrijver de tekst?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer is de bron geschreven?
398 v.C.
Achtergrond van de schrijver?
Ctesias was een Griekse arts en historicus die werkte voor de koning van Perzië.
Waar haalt de schrijver zijn info?
Hij zou de archieven van de Perzische koning geraadpleegd hebben.
Waarom schreef de schrijver de tekst?
Hij wou verslag uitbrengen van gebeurtenissen uit zijn tijd. Op die manier schreef hij geschiedenis.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke stelling klopt?
A
Ctesias was aanwezig tijdens de Slag van Thermopylae, Herodotus niet.
B
Herodotus en Ctesias waren allebei aanwezig tijdens de Slag van Thermopylae.
C
Herodotus was aanwezig tijdens de Slag van Thermopylae, Ctesias niet.
D
Herodotus was niet aanwezig bij de Slag van Thermopylae, Ctesias ook niet.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit hoeveel soldaten bestond het Perzische leger volgens Herodotus?
A
517 610
B
1 700 000
C
80 000
D
2 137 610

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit hoeveel soldaten bestond het Perzische leger volgens Ctesias?
A
800.000
B
1.000
C
10.000
D
398

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stelling klopt?
A
Ctesias noemt veel meer soldaten dan Herodotus.
B
Herodotus en Ctesias noemen ongeveer evenveel soldaten.
C
Herodotus noemt veel meer soldaten dan Ctesias.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom zou Herodotus zo'n groot aantal noemen?
A
Herodotus haalde zijn informatie bij Griekse soldaten. Zij hadden wellicht de neiging om wat te overdrijven om de prestatie van de weinige Grieken indrukwekkender te maken.
B
Herodotus kon niet tellen.
C
Herodotus bewonderde Xerxes en wou aangeven wat voor grote koning die was.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom zou Ctesias een kleiner getal noemen?
A
Ctesias kon onvoldoende lezen en heeft gewoon niet alle aantallen gelezen in de archieven.
B
Ctesias was bevriend met de Perzen én raadpleegde de Perzische archieven. Langs Perzische zijde bestond wellicht de neiging om de prestatie van de Grieken wat minder indrukwekkend te maken.
C
Ctesias had geen benul van cijfers.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Besluit:
  • meerdere versies geschiedenis
 <
  • geschiedenis geen synoniem voor verleden!
  • Verleden = 1 versie (feiten blijven feiten)
  • Historische beeldvorming = op basis van onderzoek
  • Geschiedenis als een gebroken vaas herstellen. (Marc Reynebeau)
Hoe komt dat eigenlijk?
Omdat geschiedenis een verhaal is dat achteraf wordt gemaakt door historici na wetenschappelijke analyse van verschillende bronnen. Nieuwe bronnen/perspectieven => 'nieuwe' geschiedenis.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijke begrippen:
geschiedenis
verleden
context
beeldvorming
collectieve herinnering

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen geschiedenis & verleden?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Juist of fout:
"Geschiedenis kan veranderen."
A
Juist
B
Fout

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

DM 2.1.4.1 Referentiekader
Tijd
Ruimte
Domein
Maak de opdrachten in je digitale methode. Houd de succescriteria in je achterhoofd!

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen 
Begrippen om te onthouden - theoriepagina
  1. Oefen in Bookwidgets
  2. Maak de toets

Slide 21 - Tekstslide

code: SERGEANT
DM 2.1.5.1 Je gebruikt bronnen
Soorten bronnen

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Indeling naar inhoud / tijdstip / vorm
INHOUD:
  • overblijfsel
  • historische bron
  • historisch werk

TIJDSTIP:
  • Primaire bron
  • Secundaire bron

VORM:
  • mondelinge bron
  • geschreven bron
  • visuele bron
  • audiovisuele bron
  • materiële bron

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke omschrijving past het best bij: 'Primaire bron'?
A
Uit de onderzochte tijd zelf
B
gesproken informatie
C
resultaat van een onderzoek
D
later gemaakt

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke omschrijving past het best bij: 'Secundaire bron'?
A
Uit de onderzochte tijd zelf
B
gesproken informatie
C
resultaat van een onderzoek
D
later gemaakt

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke omschrijving past het best bij: 'Historisch werk'?
A
Resultaat van een onderzoek
B
Getuigenis uit en over het verleden
C
Voorwerp dat op zichzelf een idee van het verleden geeft
D
Gesproken informatie

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke omschrijving past het best bij: 'Overblijfsel'?
A
Resultaat van een onderzoek
B
Getuigenis uit en over het verleden
C
Voorwerp dat op zichzelf een idee van het verleden geeft
D
Gesproken informatie

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Toepassen schema soorten bronnen
We doen onderzoek naar speelgoedfiguur Barbie in de jaren 1970 en 1980. Daarbij wil je nagaan welke invloed Barbie had op de rol van meisjes en jongens in de samenleving.
Goede historische vraag? Waarom?
Ja. 
  1. Behandelt het verleden.
  2. Gaat over mens/menselijke samenleving

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef de juiste bronsoortcombinatie (3) voor de bron.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Geef de juiste bronsoortcombinatie (3) voor de bron.

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Eentje voor de durvers...
Geef de juiste bronsoortcombinatie (3) voor de bron.

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef de juiste bronsoortcombinatie (3) voor de bron.

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef de juiste bronsoortcombinatie (3) voor de bron.

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Te maken oefeningen uit Digitale Methode (4.1.5.1) tegen volgende les:
MOET:
  • oef 1, 2, 3 & 4

MAG:
  • oef 5 & 6

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DM 2.1.5.2 Historische vraag
Vertrekken vanuit een historische vraag
(Opbouw + oefeningen zelf verwerken)

Slide 36 - Tekstslide

Start 3EW/NW
Start 3HUTW
Wat is een historische vraag?


Een historische vraag kan je herkennen door de volgende checklist te gebruiken:
  • Mensen of menselijke gedragingen vormen het onderwerp.
  • De vraag gaat over het verleden.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kan verschillende soorten historische vragen onderscheiden:

Historische vragen die enkel over het verleden gaan. => Bv. Hoe leefden de Kelten in onze regio rond het jaar 100 v.C.?
Historische vragen die een relatie leggen tussen het heden en het verleden. =>Bv. Hoe evolueerden de bestuursvormen in onze regio vanaf 1750 tot vandaag?
Historische vragen over voorstellingen van het verleden. => Bv. Waarom stellen hedendaagse filmmakers de Kelten vaak als wilde barbaren voor?
Historische vragen over het tot stand komen van historische kennis.  => Bv. Hoe weten we dat de Egyptenaren meerdere goden vereerden?

Voor een goede historische vraag gelden enkele voorwaarden:

De historische vraag moet afgebakend zijn (in Tijd, Ruimte en Domein).
De historische vraag moet onderzoekbaar zijn.
Het onderzoek van de historische vraag moet haalbaar zijn.

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DM 2.1.5.3 Bruikbaarheid/representativiteit
Maak de opdrachten in de opbouw 2.1.5.3
BEKIJK ZEKER het filmpje in de opbouw helemaal op het einde.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bruikbaarheid bronnen
  1. De historische vraag bepaalt of bronnen bruikbaar zijn. 
  2. Bruikbaar als ze informatie geven die bijdraagt aan een antwoord op de vraag.
Representativiteit bronnen
mate waarin de informatie uit één bron overeenstemt met de hele groep of samenleving waarbij de bron aansluit. DRIE pijlers:
  1. Hoeveel bronnen bevestigen de informatie? 
  2. Op hoeveel gevallen heeft de informatie betrekking? 
  3. Hoeveel informatie heeft de maker van de bron gebruikt? 
Betrouwbaarheid bronnen
Mate waarin de informatie uit de bron overeenkomt met wat werkelijk gebeurd is.

Factoren:
  1. Standplaatsgebondenheid
  2. Functie/aard van de bron
  3. Beoogd effect/doel maker
  4. Doelpubliek

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Checklist voor betrouwbaarheid:
  1. Wie is de auteur?
  2. Is het een recente bron?
  3. Is het tekstdoel informeren?
  4. Doet de auteur aan bronvermelding?
  5. Is de toon neutraal?
  6. Heb je verschillende bronnen vergeleken?

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DM 2.1.5.1 indeling historische periodes

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een tijdlijn is een constructie achteraf. Voor wie in een bepaalde periode leefde, was die periode gewoon de hedendaagse tijd. Een middeleeuwer sprak niet over de middeleeuwen. Een Griek uit 200 v.C. zag zichzelf niet in de klassieke oudheid leven.

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdrachten - BZL
Opdracht 1 - tijdsbegrippen
Opdracht 2 - jaartallen en eeuwen
Opdracht 3 - historische periodes

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen van structuurbegrippen
chronologie, continuïteit, verandering, breuk, evolutie, revolutie, duur, gelijktijdigheid en ongelijktijdigheid.

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eerst trok de mens rond als een jager-verzamelaar. Nadien vestigde hij zich als boer. Nog later kwamen de meeste mensen in fabrieken terecht en nu zorgen velen voor hun dagelijks eten van achter een computerscherm.
A
gelijktijdigheid
B
duur
C
chronologie

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk tijdsbegrip sluit het best aan bij die grafiek.
A
evolutie
B
revolutie

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk tijdsbegrip sluit het best aan bij die grafiek.
A
continuïteit
B
verandering

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Toen de Romeinen Gallië veroverd hadden, veranderde het leven in onze regio vrij snel en heel sterk. Er werd stevig gebouwd, het Latijn werd de officiële taal en heel wat gewoonten werden verdrongen. Het was niet meer zoals voordien.
A
duur
B
evolutie
C
breuk

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je merkt dat in 1840 het overgrote deel van de mensen nog in de landbouw werkte zoals dat al meerdere duizenden jaar het geval was. Op nauwelijks 170 jaar tijd is het plaatje helemaal omgekeerd.
A
evolutie
B
revolutie
C
continuïteit

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Landbouw heeft een lange tijd als belangrijkste economische activiteit bestaan. Het overwicht van industriële activiteiten en diensten bestaat een pak korter.
A
chronologie
B
gelijktijdigheid
C
duur

Slide 52 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Terwijl de neanderthaler in Europa rondliep, was de Homo sapiens al op pad vanuit Afrika. Het was dan ook een kwestie van tijd tot ze elkaar ontmoetten.
A
gelijktijdig
B
ongelijktijdig

Slide 53 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Te maken oefeningen uit Digitale Methode (4.1.6.1) tegen volgende les:
MOET: oefeningen - Basis:
  • oef 1 - de tijdlijn
  • oef 2 - begrippen van tijd
  • oef 3 - begrippen van tijd en verandering
MAG: oefeningen - Remediëring
  • oef 1, 2, 3 & 4

Slide 54 - Tekstslide

start 3HU 3/10 val WRR
start EC/NW 6/10 val WRR