25162BLVM9A1 Lezen/luisteren 3F (18-2-2021)

25162BLVM9A1
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

25162BLVM9A1

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
- terugblik op vorige week
- Lezen en luisteren 3F referentiekader
- tekst lezen
-vragen over tekst

Slide 2 - Tekstslide

referentiekader Nederlands 3F

Slide 3 - Tekstslide

Luisteren

Slide 4 - Tekstslide

Lezen 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

tekstsoort
Tekstsoorten
Teksten kunnen meer doelen tegelijk hebben, bijvoorbeeld informeren en overtuigen. Het belangrijkste doel bepaalt tot welke soort we de tekst rekenen.

Slide 7 - Tekstslide

tekstsoort
Er zijn verschillende tekstsoorten:
• Informatieve teksten
De schrijver of spreker geeft informatie over een bepaald onderwerp. De tekst is neutraal. De bedoeling is informeren.

• Betogende teksten
De schrijver of spreker geeft zijn mening over een bepaald onderwerp. De bedoeling is overtuigen. Daarvoor geeft hij argumenten

Slide 8 - Tekstslide

tekstsoort
• Instructieve teksten
De schrijver of spreker legt uit hoe je iets moet doen. De bedoeling is dat je een handeling goed uitvoert.

• Verhalende teksten
De schrijver of spreker vertelt je een verhaal dat hij verzonnen heeft. De bedoeling is dat je ervan geniet, dat je je amuseert.

Slide 9 - Tekstslide

Lees- en luisterstrategieën
Je kunt een tekst op verschillende manieren lezen of naar een spreker luisteren. Dat ligt aan het doel waarmee je leest of luistert

Slide 10 - Tekstslide

Lees- en luisterstrategieën
• Verkennend lezen
Als je wilt weten om wat voor tekstsoort het gaat en wat het doel van de tekst is, lees je verkennend. Je kijkt dan naar de titel, de tussenkopjes en de illustraties.

• Globaal lezen of luisteren
Als je wilt weten wat het belangrijkste is, lees of luister je globaal. Je let dan op de grote lijn, op de hoofdzaken. Bij een geschreven tekst lees je de eerste zin van elke alinea.

Slide 11 - Tekstslide

Lees- en luisterstrategieën
• Gericht lezen of luisteren
Als je een antwoord wilt hebben op een specifieke vraag, lees of luister je heel gericht. Je let op bijvoorbeeld een bepaald woord of een naam.


• Intensief lezen of luisteren
Als alle informatie belangrijk voor jou is, lees of luister je intensief. Bijvoorbeeld als je de inhoud moet onthouden voor een toets.

Slide 12 - Tekstslide

Vragen
Afhankelijk van je doel maak je gebruik van verschillende soorten vragen:
• Open vragen
Met een open vraag verwacht je meer informatie te krijgen. Ze zijn bedoeld om de ander te laten praten. Bijvoorbeeld: 'Hoe komt dat?', 'Wat gebeurde er?'

• Gesloten vragen
Dit zijn vragen die je met 'ja' of 'nee' kunt beantwoorden. Ze zijn geschikt om de richting van een gesprek te bepalen Bijvoorbeeld: 'Woon je nog steeds in Amsterdam?', 'Heb je een baantje?'

Slide 13 - Tekstslide

vragen
• Controlevragen
Een controlevraag is bedoeld om erachter te komen of je elkaar goed begrepen hebt. Bijvoorbeeld: 'Klopt dat?'


• Suggestieve vragen
Dit zijn vragen waar (een deel van) het antwoord al in zit. Met deze vragen probeer je je gesprekspartner te beïnvloeden. Bijvoorbeeld: 'Denk je niet dat dit de beste manier is?

Slide 14 - Tekstslide

De betekenis van onbekende
Je kunt op drie manieren de betekenis van onbekende woorden vinden:
• doorlezen of -luisteren;
• gebruikmaken van de context;
• woorddelen herkennen.

Slide 15 - Tekstslide

Onderwerp en hoofdgedachte
Het onderwerp beschrijft in een paar woorden waar de gehele geschreven of gesproken tekst over gaat.
De hoofdgedachte beschrijft in één zin het belangrijkste wat over het onderwerp wordt verteld.
Onderwerp en hoofdgedachte kun je ook voor tekstdelen bepalen. Zo zorg je voor een goed inzicht in de opbouw van de tekst.

Slide 16 - Tekstslide

Onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp

Staat meestal in de titel ​

​Staat vaak in de inleiding of in het slot​

​Bij e-mail of (formele) brief in de onderwerp regel​

​Een woord dat vaak in de tekst voorkomt kan het onderwerp zijn

Slide 17 - Tekstslide

Onderwerp en hoofdgedachte
HOOFDGEDACHTE = ONDERWERP + WAT ER OVER HET ONDERWERP VERTELD WORDT​

​De hoofdgedachte is altijd één complete zin. ​ 

Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!​ ​ 
Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!

Slide 18 - Tekstslide

Aan het werk
Lees de tekst en bepaal wat de tekstsoort is en wat het doel is.
Daarnaast bepaal je ook het onderwerp en formuleer je de hoofdgedachte.


tekst is  ook terug te vinden in de vergader-chat  


   

Slide 19 - Tekstslide

Volgende week
verder met lezen/luisteren 3F
(Inleiding, kern, slot en samenhang)

Slide 20 - Tekstslide