3V bi (Vel) week van 15 juni

Thema 6 ecologie
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 6 ecologie

Slide 1 - Tekstslide

Thema 6 Ecologie
wat gaan we leren:  
Deze week:
B 1) Wat is ecologie?
B 2) Voedselrelaties 
Volgende week: PO (telt als so)
De week daarna:
B 3) Kringlopen
B 4) Piramides
De andere basisstoffen doen we niet.

Slide 2 - Tekstslide

 B1 Wat is ecologie?
Wat weet je al:
in een gebied leven meerdere soorten organismen samen

Wat gaan we leren:
- wat ecologie is;
- biotische- en abiotische factoren; 
- de niveaus van de ecologie. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is ecologie?
Het milieu heeft invloed op een organisme. 
(denk aan het fenotype dat o.a. tot stand kwam door het milieu. th 5)

Een organisme beinvloedt ook zijn milieu. 
(bijv. mensen hakken bomen om om meubels te maken)

Milieu = leefomgeving
Organisme = een levend wezen

Slide 4 - Tekstslide

Ecologie
Ecologie = studie die relaties tussen organismen en hun milieu onderzoekt
Oikos: huishouding/relatie
Logos: leer/woord

De leer van de relaties in de natuur. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat bestuderen we in de ecologie?
A
In de ecologie bestuderen we alle relaties (betrekkingen) tussen organismen en hun milieu
B
In de ecologie bestuderen we een milieu
C
In de ecologie bestuderen we de invloeden die afkomstig zijn van de levende natuur
D
A en B zijn beide goed

Slide 6 - Quizvraag

invloeden uit het milieu op een organisme
Er zijn 2 groepen factoren die invloed kunnen hebben op een organisme:

1. Biotische factoren: invloeden die afkomstig zijn van levende natuur.


2. Abiotische factoren: invloeden die afkomstig zijn van levenloze natuur.
Biotoop = alle abiotische factoren in een bepaald gebied samen

Lees nu blz. 74 en 75 van je boek.

Slide 7 - Tekstslide

Abiotische factoren
Niet-levende onderdelen 

 
Voorbeeld:
- regen 
- lucht
- wind 
-enz.

= Biotische factoren
Levende dieren, planten, schimmels of bacteriën.  

voorbeelden: 
soortgenoten -
voedsel -
roofdieren -
enz. -

Slide 8 - Tekstslide

De niveaus van de ecologie 
Je kan alles op de aarde in verschillende niveaus verdelen. 

Je kan dit vergelijke met je kledingkast waar je kleren in zitten. 
Je kleren kan je weer verdelen in broeken en T-shirts. 
Je broeken kan je weer verdelen in broeken met lange- en korte pijpen. 
De broeken met lange pijpen kan je weer verdelen in spijkerbroeken en joggingbroeken enz. 

Slide 9 - Tekstslide

Niveaus van de ecologie 
Lees Blz. 76 en 77 van je boek. Noteer in je schrift de dikgedrukte woorden met de betekenis erachter.

In het boek staan de volgende niveaus van de ecologie, van klein naar groot:
individu - populatie - levensgemeenschap - ecosysteem

Slide 10 - Tekstslide

wat zijn de vier niveau's van de ecologie van groot naar klein?
A
individu, populatie, levensgemeenschap, ecosystemen
B
levensgemeenschap, individu, populatie, ecosystemen
C
ecosysteem, levensgemeenschap, populatie, individu

Slide 11 - Quizvraag

B2  Voedselrelaties 
Wat weet je al: 
- sommige dieren eten planten, andere dieren eten vlees of allebei.
- planten zijn autotroof en vormen de basis van ons voedsel.
- in een ecosysteem komen ook bacterien en schimmels voor.

Slide 12 - Tekstslide

B2 Voedselrelaties 
Wat gaan we leren:
- De verschillende soorten 'eters';
- wat een voedselketen is;
- wat een voedselweb is;
- wat producent, consument, en reducent betekend;
- wat een kringloop is. 

Slide 13 - Tekstslide

Voedselrelaties 
Planteneters = organismen die planten eten
Vleeseters = organismen die vlees eten 
Alleseters = organismen die en planten en vlees eten. 
Afvaleters  = eten dode resten van organismen (bijv. een gier)
Reducenten = eten dode resten van organismen, ook dat wat door de afvaleters is overgelaten. Bacterien en schimmels zijn reducenten.
(het 'bederven' van voedsel is ook het afbreken van voedselresten door reducenten)

Slide 14 - Tekstslide

- wat ecologie is en wat de niveaus van de ecologie zijn.
- wat biotische- en abiotische factorenzijn.
- de verschillende soorten 'eters';
- wat een voedselketen en een voedselweb zijn;.
- wat een producent, consument, afvaleter en reducent zijn.
- wat een kringloop is. 
hierboven staat een voedselketen 

De pijl wijst altijd naar het organisme dat het vorige organisme opeet.

Slide 15 - Tekstslide

voedselketen 
schakel = deel van een voedselketen.

De eerste schakel van een voedselketen is altijd een plant.
De tweede schakel is altijd een planteneter. 
De derde sckakel is altijd een vleeseter 

Slide 16 - Tekstslide

Waarmee begint iedere voedselketen?
A
Dier
B
Plant
C
Bacterie
D
Schimmel

Slide 17 - Quizvraag

voedselweb/ voedselketen
Lees B2 en noteer de dikgedrukte woorden met de betekenis in je schrift.  
Ook bij een voedselweb geldt: De pijl wijst altijd naar het organisme dat de vorige organisme op eet.

Slide 18 - Tekstslide

0

Slide 19 - Video

Slide 20 - Sleepvraag

producent, consument en reducent
Fotosynthese (in plant):
water + koolstofdioxide + licht -> glucose + zuurstof 

Door fotosynthese kan een plant glucose produceren. Een plant gebruikt glucose om te overleven. 
Glucose is brandstof voor andere organismen (th. 2)

Slide 21 - Tekstslide

producent, consument en reducent
Producent
Een plant is een producent, omdat hij glucose uit anorganische stoffen (o.a. CO2) kan maken. 

consument 
consument: 2e en de volgende schakels 
consument 1e orde, 2e orde etc.

Slide 22 - Tekstslide

VOEDSELKETEN

Slide 23 - Tekstslide

Wat zijn consumenten?
A
Dieren
B
Planten
C
Schimmels
D
Bacteriën

Slide 24 - Quizvraag

VOEDSELKRINGLOOP: proces waarbij alles steeds terug komt 

Slide 25 - Tekstslide

voedselkringloop: procces waarbij alles steeds terug komt 
1.Stoffen in het milieu (bijv. water) worden opgenomen door plant.
2. Plant (producent) zet de stoffen om in nieuwe stoffen (bijv. glucose).
3. Glucose in een plant komt in het lichaam van een consument. 
4. Consument gaat dood.
5. Stoffen in lichaam van consument worden afgebroken door bacterien (reducent)
1. stoffen komen weer terecht in het milieu 

Slide 26 - Tekstslide

Wat zijn reducenten?
A
Bacteriën
B
Planten
C
Bacteriën en Schimmels
D
Dieren

Slide 27 - Quizvraag

Afsluiting en opgaven
B1: 1, 3
B2: 5, 7, 8, 9, 11

Maak de opdrachten in je digitale werkboek.

Slide 28 - Tekstslide

Controleer of je nu weet: 
- wat ecologie is en wat de niveaus van de ecologie zijn.
- wat biotische- en abiotische factorenzijn.
- de verschillende soorten 'eters';
- wat een voedselketen en een voedselweb zijn;.
- wat een producent, consument, afvaleter en reducent zijn.
- wat een kringloop is. 

Slide 29 - Tekstslide