Basis 3 Unit 4 Grammar+Voc. recap (Voegwoorden,must/mustn't/vergelijking))

Today:
- Grammatica herhaling:
  • must/mustn't
  • voegwoorden
  • vergelijking
- Words Unit 4 Lesson 4 herhaling
- Zelfstandig werken: Unit 4 - Self-test
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Today:
- Grammatica herhaling:
  • must/mustn't
  • voegwoorden
  • vergelijking
- Words Unit 4 Lesson 4 herhaling
- Zelfstandig werken: Unit 4 - Self-test

Slide 1 - Tekstslide

Lesson goals (Lesdoelen):
Aan het einde van de les:

  • weet jij wat jij moet leren voor het PW Unit 4
  • weet je welke onderdelen jij goed snapt/kent en waar je nog extra aandacht aan moet besteden

Slide 2 - Tekstslide

Leren voor Proefwerk Unit 4:

- alle woorden, zinnen, grammatica van Unit 4 (behalve grammatica 4.1 en 4.3)
- Kader 3 leerlingen: + woorden uit de Reader hd. 31,32 Sports
Let op!
Het Proefwerk wordt afgenomen via Exam.net (openboek toets)
Jij mag dus je boek gebruiken.




Slide 3 - Tekstslide

Must & Mustn't
must + hele werkwoord 
1. We must visit Grandma. 
2. I must ask you to leave now. 

mustn’t + hele werkwoord 
3. You mustn’t tell people what to do. 
4. I mustn’t be home late. 

Slide 4 - Tekstslide

Must & Mustn't
Must            iets moet / het 
                     kan ook niet anders

Mustn't       iets moet / mag niet

Slide 5 - Tekstslide


Complete the sentence:
"You ... bite your nails. It's bad!"
A
Must
B
Mustn't

Slide 6 - Quizvraag


Complete the sentence:
"You ... help in the house."
A
Must
B
Mustn't

Slide 7 - Quizvraag

       Wat zijn voegwoorden?
Voegwoorden zijn woorden die twee of meer woorden, zinsdelen of hele zinnen aan elkaar plakken:

He likes cats and dogs.   I can't do my homework because it's too difficult. 

Met een voegwoord geef je aan wat de relatie/verband is tussen die twee dingen: and - opsomming; because - reden

Slide 8 - Tekstslide

Let's practise



Choose/write down the correct conjunction

Slide 9 - Tekstslide

Would you prefer coffee .... tea?
A
but
B
and
C
or
D
if

Slide 10 - Quizvraag

I like ham ____ cheese with my bread.
A
and
B
because
C
but
D
or

Slide 11 - Quizvraag

Can I take away your plates ___________ you have finished?
A
when
B
because
C
but
D
and

Slide 12 - Quizvraag

I like skating ____ drawing.

Slide 13 - Open vraag

I'd like to go swimming ___ I am afraid.

Slide 14 - Open vraag

dangerous - more dangerous - the most dangerous 

Slide 15 - Tekstslide

Korte woorden krijgen :
       - ER      
       - EST
                        cheap
My phone is cheaper than your phone. 

My phone is the cheapest.
Lange woorden krijgen:
        MORE 
        MOST 
                    expensive
Your phone is more expensive than my phone.

Your phone is the most expensive one.

Slide 16 - Tekstslide

uitzonderingen

good - better - best
bad - worse - worst
little- less - least
much/many - more - most

Slide 17 - Tekstslide

faster
A
faster
B
more fast

Slide 18 - Quizvraag

lucky
A
luckyer
B
luckier

Slide 19 - Quizvraag

important
A
importanter
B
more important

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Voorbereiding op PW Unit 4 

1. Check eerst of alle opdrachten van Lesson 4 af zijn!

2. Maak de Self test Unit 4.

Klaar?  Zie stap 3
3. Kies uit:

- zelfstandig leren uit het boek

- extra oefenen (Flash back Unit 4) of filmpjes met de uitleg bekijken -> klik-> Voegwoorden ; Vergelijking

- oefenen met Quizlet -> klik hier

- vragen stellen aan de docent

Slide 22 - Tekstslide

Lesson goals (Lesdoelen):
Aan het einde van de les:

  • weet jij wat jij moet leren voor het PW Unit 4
  • weet je welke onderdelen jij goed snapt/kent en waar je nog extra aandacht aan moet besteden

Slide 23 - Tekstslide

Weet jij wat jij moet leren voor het PW Unit 4?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Welke grammatica onderdelen snap je al goed?
Vergelijking
Voegwoorden
Must/Mustn't
Woordvolgorde in de zin

Slide 25 - Poll

Welke grammatica onderdelen vind je nog lastig?
Vergelijking
Voegwoorden
Must/mustn't
Woordvolgorde in de zin

Slide 26 - Poll