Signaalwoorden en verbanden hst,. 3 en 4 lezsen NN

Signaalwoorden & verbanden
Begrijpend lezen 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Signaalwoorden & verbanden
Begrijpend lezen 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Theorie zinsverbanden & alineaverbanden (herhalen) - 5 min
- Korte quiz: test jouw kennis! - 10 min 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Signaalwoorden en verbanden
Ik vind je leuk en ik wil je kussen.
Ik vind je niet lief, maar ik wil je kussen.

Slide 4 - Tekstslide

Verbanden (3/6)
1. opsomming
2. tegenstelling
3. voorbeeld (toelichting)


Slide 5 - Tekstslide

Verbanden (3/6)
4. tijdsvolgorde 
5. oorzaak-gevolg
6. voorwaarde

Slide 6 - Tekstslide

Signaalwoorden hoofdstuk 3 Nieuw Nederlands
  • opsomming
ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, niet alleen...maar ook, ten eerste, ten tweede, ten derde
  • tegenstelling
maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds...anderzijds, daar staat tegenover
  • voorbeeld
bijvoorbeeld, als voorbeeld, zoals, zo

Slide 7 - Tekstslide

Signaalwoorden hoofdstuk 4 Nieuw Nederlands
  • tijdsvolgorde:
vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, dadelijk, terwijl, intussen, tijdens, inmiddels, sinds

  • oorzaak-gevolg:
daardoor, doordat, zodat, de oorzaak hiervan is, waardoor, ten gevolge van

  • voorwaarde:
als...(dan), indien, tenzij, mits:

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Wat is GEEN functie van signaalwoorden in een tekst?
A
Signaalwoorden helpen de lezer.
B
Signaalwoorden geven de kern van de tekst weer.
C
Signaalwoorden zorgen voor samenhang.
D
Signaalwoorden geven structuur aan een tekst.

Slide 11 - Quizvraag

Signaalwoorden voor uitspraak-tegenstelling:
A
zoals
B
allereerst
C
maar
D
daarentegen

Slide 12 - Quizvraag

Signaalwoorden 'ten eerste, ook, bovendien en verder' horen bij:
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-tegenstelling
C
uitspraak-voorbeeld
D
uitspraak-uitspraak

Slide 13 - Quizvraag

Signaalwoorden voor uitspraak-tegenstelling zijn:
A
omdat, want
B
en, ook
C
bovendien, ten eerste
D
echter, maar

Slide 14 - Quizvraag

Hoeveel verbanden moet ik in totaal leren voor de toets?
A
3
B
2
C
8
D
7

Slide 15 - Quizvraag

Zinsverbanden, alineaverbanden & signaalwoorden (herhaling)
Begrijpend lezen les 10

Slide 16 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Herhaling theorie zinsverbanden, alineaverbanden, signaalwoorden (uitspraak-opsomming, uitspraak-tegenstelling, uitspraak-vorobeeld).
- Huiswerkcontrole: oefeningen zinsverbanden.
- Aan de slag! Quizvragen + tekst Duncan Laurence.

Slide 17 - Tekstslide

Wat moet je kunnen voor de toets?

1. Het signaalwoord tussen zinnen of tussen alinea's vinden en opschrijven.
2. Het verband benoemen (1/7).
3. De delen van het verband opschrijven. Dus enerzijds de uitspraak en anderzijds het verband zelf (opsomming, voorbeeld, tegenstelling 3/7).

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

1. Zoek het signaalwoord: "Famke Louise wil volgend jaar een concert in de Ziggo Dome geven. De artiest is tijdens de Christmas Show in december al in de concertzaal te zien, maar wil in 2020 solo optreden."
2. Welk verband hoort er bij dit signaalwoord?

Slide 20 - Open vraag

Signaalwoorden en verbanden
1. Zoek het signaalwoord: Famke Louise wil volgend jaar een concert in de Ziggo Dome geven. De artiest is tijdens de Christmas Show in december al in de concertzaal te zien, maar wil in 2020 solo optreden. MAAR
2. Welk verband hoort er bij dit signaalwoord? TEGENSTELLING

3. Noteer de delen van dit verband.
    Uitspraak = De artiest is tijdens de Christmas Show in december al in de concertzaal te zien.
    Tegenstelling = Ze wil in 2020 solo optreden

Slide 21 - Tekstslide

1. Zoek het signaalwoord: "Wanneer het optreden zou moeten plaatsvinden, vertelt ze niet. Ook vertelt ze dat volgend jaar verder gewerkt zal worden aan de tweede documentaire over haar leven. Daarin wil ze onder meer de situatie rondom de breuk met haar eerste management toelichten."
2. Welk verband hoort er bij dit signaalwoord?

Slide 22 - Open vraag

Signaalwoorden en verbanden
1. Zoek het signaalwoord:
"Wanneer het optreden zou moeten plaatsvinden, vertelt ze niet. Ook vertelt ze dat volgend jaar verder gewerkt zal worden aan de tweede documentaire over haar leven. Daarin wil ze onder meer de situatie rondom de breuk met haar eerste management toelichten." OOK
2. Welk verband hoort er bij dit signaalwoord? UITSPRAAK - OPSOMMING

3. Noteer de delen van dit verband.
    Uitspraak = Ze vertelt niet wanneer het optreden plaatsvindt.
    Opsomming = Volgend jaar zal er verder gewerkt worden aan de tweede documentaire over   
   haar leven.

Slide 23 - Tekstslide

1. Zoek de signaalwoorden "Verder zeg ik liever niet veel meer over de oude situatie, omdat ik de rest van het verhaal voor mijn eigen documentaire bewaar. Hoe dat er precies uit komt te zien en waar het te zien zal zijn, weten we nog niet, maar we hebben er wel ideeën over." De artiest laat nog wel weten dat ze in de oude situatie "nauwelijks inspraak had" in de dingen die ze deed.
2. Welk verband hoort er bij dit signaalwoord?

Slide 24 - Open vraag

Signaalwoorden en verbanden
1. Zoek het signaalwoord: "Verder zeg ik liever niet veel meer over de oude situatie, omdat ik de rest van het verhaal voor mijn eigen documentaire bewaar. Hoe dat er precies uit komt te zien en waar het te zien zal zijn, weten we nog niet, maar we hebben er wel ideeën over." De artiest laat nog wel weten dat ze in de oude situatie "nauwelijks inspraak had" in de dingen die ze deed. VERDER
MAAR
2. Welk verband hoort er bij dit signaalwoord? OPSOMMING
                                                                                                 TEGENSTELLING

3. Noteer de delen van dit verband.
Uitspraak = Daarin wil ze onder meer de situatie rondom de breuk met haar eerste management toelichten.
Opsomming = Ik zeg liever niet veel meer over de oude situatie.

Uitspraak = We weten nog niet hoe dat er precies uit komt te zien en waar het te zien zal zijn.
Tegenstelling = We hebben er ideeën over.

Slide 25 - Tekstslide