Thema 5: Regeling BS 6





               Spieren en bewegen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les





               Spieren en bewegen

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
- Uitleg spieren
- Zelfstandig bewegen lezen & opdrachten maken

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Glad spierweefsels
Kenmerken:
  1. Langwerpige spiercellen
  2. 1 celkern per cel
  3. Trage samentrekking, maar niet snel vermoeid
  4. Geïnnerveerd door autonome zenuwstelsel

Komt voor in:
  1. huid                       4. bloedvaten
  2. darmkanaal       5. iris
  3. ademspieren

Slide 4 - Tekstslide

Dwarsgestreept
spierweefsel 
Kenmerken:
  1. Bestaat uit spiervezels
  2. Ontstaat door versmelting van veel spiercellen
  3. Snelle samentrekking maar snel vermoeid
  4. Geïnnerveerd door animale zenuwstelsel

Komt voor in:
  1.  Skelet (zitten vast aan botten)

Slide 5 - Tekstslide

Hoe zitten spieren vast aan de botten?

Slide 6 - Open vraag

Skeletspieren
Skeletspieren zitten vast aan het skelet met een pees.

Van groot naar klein:
Spier -> spierbundel -> spiervezel -> spierfibril -> spiercel 

Motorische eenheid:
alle spiervezels die via motorische eindplaatsjes in verbinding staan met één bewegingszenuwcel

Slide 7 - Tekstslide

Spierfibrillen
Tussen de fibrillen liggen veel mitochondriën en glycogeenkorrels.

Een spierfibril bestaat uit 2 soorten eiwitdraden, die filamenten heten.
  • Myosine (donkere band)
  • Actine (lichte band)

Door impulsen schuiven actine en myosine in elkaar, daardoor wordt de spiervezel korter.


Slide 8 - Tekstslide

Waarom liggen er veel mitochondriën en glycogeenkorrels tussen de fibrillen?

Slide 9 - Open vraag

Samentrekken van spieren
Hoe trekt een spier samen:
  1. Een bewegingszenuwcel geeft impuls door via een motorische eindplaatje
  2. Als reactie schuiven de myosine- en actinefilamenten in elkaar (hierdoor wordt de spier korter)

Energie (ATP) nodig voor de samentrekking: verbranding van glucose

Slide 10 - Tekstslide

Skeletspieren

Slide 11 - Tekstslide

Wat zal het effect zijn wanneer er weinig spiervezels in verbinding staan met één bewegingszenuwcel.
A
de beweging is preciezer
B
de beweging is grover

Slide 12 - Quizvraag

Aansturing 
Des te minder spiervezels aan één motorische eenheid, des te preciezer de beweging die je kunt maken

  • een aantal motorische eenheden zijn altijd gespannen, hierdoor blijf je in evenwicht/gaat je gezicht niet hangen


Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Spieren kunnen alleen samentrekken, hoe rekt een spier weer uit?

Slide 15 - Open vraag

antagonisten
= Spieren die een tegengestelde beweging veroorzaken.

een spier heeft een andere spier nodig om te kunnen ontspannen


Slide 16 - Tekstslide

Welke type spierweefsel vinden we in de skeletspieren?
A
glad spierweefsel
B
dwarsgestreept spierweefsel

Slide 17 - Quizvraag

Gladspierweefsel raken minder snel vermoeid dan skeletspieren. Leg uit waarom dat gunstig is.

Slide 18 - Open vraag

Betrouwbaar en valide onderzoek 
Betrouwbaar onderzoek 
-  volgende keer zelfde resultaat? 
--> Dan is het onderzoek meer betrouwbaar. 

Valide onderzoek 
- meet je wat je wilt meten? gebruik je het juiste meetinstrument?  
--> Dan bevat je onderzoek minder systemische fouten. 


Slide 19 - Tekstslide

Skeletspierweefsel
Glad spierweefsel
Hartspierweefsel
Wordt niet moe
Wordt niet moe
Wordt wel moe
Willekeurig
Onwillekeurig
Onwillekeurig
In de organen
In het hart
Met pezen vast aan het skelet

Slide 20 - Sleepvraag