H1.3 Wat zijn de kosten? deel 2

H1.3 De Kledingboetiek


Vaste en variabele kosten
Kostprijs berekenen
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H1.3 De Kledingboetiek


Vaste en variabele kosten
Kostprijs berekenen

Slide 1 - Tekstslide

Netto winst
+   Omzet (= verkoopprijs x afzet)
-    Inkoopwaarde van de omzet (= inkoopprijs x afzet)
=   Bruto winst
-    Bedrijfskosten
=   Netto winst

Slide 2 - Tekstslide

Inkoopwaarde van de omzet
a. grondstoffen
b. transport

Slide 3 - Tekstslide

Bedrijfskosten 1
a. Personeelskosten 
     zoals loon, sociale lasten, premies ziekteverzekering werkgever, ARBO-dienst, woon-werkvergoeding
b. Huisvestingskosten
     zoals huur, energie, zakelijke belastingen, onderhoud gebouw,       
     opstalverzekering
c. Verkoopkosten
     zoals reclame, representatie

Slide 4 - Tekstslide

Bedrijfskosten 2
d. Algemene kosten
     zoals algemene verzekeringen, accountantskosten, abonnementen,     
     automatiseringskosten, telefoon en internet
e. Autokosten
     zoals brandstof, verzekering, MRB, kilometervergoeding
f. Afschrijvingskosten

Slide 5 - Tekstslide

Afschrijvingen
Afschrijving = waardevermindering van een kapitaalgoed
Kapitaalgoed = goed dat meerdere jaren meegaat en van enige waarde is

Afschrijving =  (aanschafprijs - restwaarde) ÷ aantal gebruiksjaren 
                   

    
     
 
                            




 
 


Slide 6 - Tekstslide

Vaste en variabele kosten
Variabele kosten:  
kosten die veranderen door een toename of afname in de productieomvang (inkoopwaarde van de omzet)
Vaste kosten:
kosten die gedurende een langere tijd niet met de omvang van de productie variëren (bedrijfskosten)
    
                
    
     
 
                            




 
 


Slide 7 - Tekstslide

Kostprijs per product =
(vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten
Voorbeeld:

Slide 8 - Tekstslide

Kostprijs per product =
(vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten
Voorbeeld 01: In een broodfabriek worden 305.000 broden per jaar gebakken. De variabele kosten zijn € 423.000 en de vaste kosten zijn € 344.000. Bereken de kostprijs.

(344000 + 423000) : 305000 = € 2,51

Slide 9 - Tekstslide

Kostprijs per product =
(vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten
Voorbeeld 02: In een broodfabriek worden 305.000 broden per jaar gebakken. De variabele kosten zijn € 2,-- per brood en de vaste kosten zijn € 300.000. Bereken de kostprijs.
(€ 300.000 : 305000) + € 2,-- = € 2,98

Slide 10 - Tekstslide

Hoe komt het dat de kostprijs van 
een product daalt, 
als de totale productie toeneemt?
onjuist
A
 omdat de variabele kosten dan verdeeld  
 worden over meer producten
juist
B
 omdat de vaste kosten dan verdeeld  
 worden over meer producten

Slide 11 - Tekstslide