1.1 Start wat wil jij kopen

Welkom!
Kennismaking
Economie.. wat is dat?
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Kennismaking
Economie.. wat is dat?

Slide 1 - Tekstslide

Economie

Slide 2 - Woordweb

Hoofdstuk 1
Paragraaf 1.1 wat wil jij kopen?

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je na deze les?
-De verschillen tussen basis- en overige behoeften
-De verschillen tussen goederen en diensten
-Hoe je getallen juist afrond

Slide 4 - Tekstslide

Basisbehoeften
Dingen die je nodig hebt om te leven.

voorbeelden?

Slide 5 - Tekstslide

Overige behoeften
Zijn behoeften die niet noodzakelijk zijn. Het zijn luxeproducten.

Zoals vakanties, een auto, scooter etc.

Slide 6 - Tekstslide

Basisbehoeften
Overige behoeften

Slide 7 - Sleepvraag

Goederen (kun je aanraken)
Diensten (kun je niet aanraken) Ze doen iets voor je. 

Slide 8 - Tekstslide

Goederen
Diensten

Slide 9 - Sleepvraag

Afronden bij economie
Afronden van geld: altijd 2 decimalen.

Afronden van procenten: 1 decimaal.

Afronden mensen, dagen, etc.: heel getal.

Tenzij er anders gevraagd wordt.

Slide 10 - Tekstslide

Hoe rond je af?
Als je een getal moet afronden, let dan alleen op het cijfer dat je weglaat. Als dat cijfer lager is dan 5, rond je naar beneden af. Is dat cijfer 5 of hoger, rond je omhoog af. 

6,6 wordt 7

Slide 11 - Tekstslide

voorbeeld 1
93 : 16 = 5,8125
 
Afgerond op twee cijfers achter de komma: 
93 : 16 = 5,81.
In dit geval laat je alle cijfers na de 1 weg, omdat het eerste getal na de 1 kleiner is dan 5.

Slide 12 - Tekstslide

voorbeeld 2
62 : 9 = 6,888888... (een eindeloze reeks achten)
 
Afgerond op twee cijfers achter de komma:
62 : 9 = 6,89
In dit geval laat je alles na de tweede 8 weg. Omdat het eerstvolgende cijfer een 8 is, moet je het getal naar boven afronden.
 

Slide 13 - Tekstslide

Verbruiksgoederen (kun je maar één keer verbruiken) Tip: je verbruikt het!
Gebruiksgoederen (kun je meerdere keren gebruiken)

Slide 14 - Tekstslide

Waar staan alleen voorbeelden van verbruiksgoederen?
A
Olie, benzine, scooter
B
Water, computer, brood
C
Schaar, potlood, pen
D
Snicker, water, benzine

Slide 15 - Quizvraag

Maken

Opdracht 1 tot 9 op blz 8 t/m 10
Wat niet af is wordt huiswerk 


Slide 16 - Tekstslide

Vervolg 1.1 wat wil jij kopen
-Het verschil tussen consumeren en zelfvoorziening.
-Hoe je geldbedragen noteert. 

Slide 17 - Tekstslide

Eten en drinken zijn voorbeelden van ...
A
Basisbehoeften
B
Overige behoeften
C
Niet-noodzakelijke behoeften
D
Secundaire behoeften

Slide 18 - Quizvraag

Goederen die je meerdere keren kunt gebruiken zijn
A
verbruiksgoederen
B
gebruiksgoederen
C
goede goederen
D
langeduur goederen

Slide 19 - Quizvraag

Haren knippen
A
Goederen
B
Diensten

Slide 20 - Quizvraag

Consumeren
  • Consumeren = in je behoeften te voorzien door iets te kopen. Die persoon noem je een consument.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Zelfvoorziening
Je kunt ook in je behoeften voorzien door zelfvoorziening. ​
Wat je nodig hebt of graag wilt hebben voor eigen gebruik, produceer je dan zelf. 

Voorbeelden?

Slide 23 - Tekstslide

Hoe schrijf je geldbedragen op?
Bij het opschrijven van geldbedragen hebben we een aantal afspraken gemaakt.
1. Schrijf altijd als eerste een euro teken op
2. Een geldbedrag noteer je altijd met twee cijfers achter de komma.
3. Tussen de helen en decimalen schrijf je een komma.
4. als het bedrag in hele euro's uitkomt hoeft er niets achter te staan.
5. Bij duizendtallen noteer je een punt --> €1.000

Slide 24 - Tekstslide

Oefenen
We gaan samen opgave 14 maken. 

Slide 25 - Tekstslide

Je koopt een nieuwe iPhone, wat doe je nu?
A
Behoefte
B
Consumeren
C
Produceren

Slide 26 - Quizvraag


Maartje bakt zelf een taart voor haar verjaardag dit is..
A
Consumeren
B
Zelfvoorziening

Slide 27 - Quizvraag


Ellen gaat in de pauze naar de supermarkt om een frikandelbroodje te kopen, dit is...
A
Consumeren
B
Zelfvoorziening

Slide 28 - Quizvraag

Aan de slag!

 Opdracht 10 t/m 15 op blz 11 en 12
Wat niet af is wordt huiswerk

Ben je helemaal klaar? 
Kijk dan in de planner voor de herhalings- of verdiepingsopdrachten




Slide 29 - Tekstslide