Les 9 - puntjes op de I

Les 9 - de puntjes op de I
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 9 - de puntjes op de I

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van deze les:
- weet je waar je op beoordeeld wordt voor jouw betoog.
- weet je voor elk onderdeel waar je op moet letten.

Slide 2 - Tekstslide

In de rubrics staat het volgende
The student:
i.    makes adequate use of organizational structures that serve the context and intention
ii.    organizes opinions and ideas with some degree of coherence and logic
iii.    makes adequate use of referencing and formatting tools to create a presentation style suitable to the context and intention.


Slide 3 - Tekstslide

De rubrics blijft redelijk vaag. Op welke onderdelen word je beoordeeld bij: makes adequate use of organizational structures that serve the context and intention

Slide 4 - Open vraag

Bij makes adequate use of organizational structures that serve the context and intention  letten we op:
- de structuur van de tekst. Wat staat waar. Dit gaat op tekstniveau, maar ook op alineaniveau.

Slide 5 - Tekstslide

Hoe willen we de tekststructuur zien?
A
Inleiding, arg 1, tegenargument en weerlegging, arg 2, slot
B
Inleiding, arg 1, tegenargument, arg 2, weerlegging, slot.
C
Inleiding, arg 1, arg 2, tegenargument en weerlegging, slot
D
Inleiding, tegenargument en weerlegging, arg 1, arg 2, slot

Slide 6 - Quizvraag

Waar zet jij je stelling sowieso neer?
A
Titel
B
Inleiding
C
Middenstuk
D
Slot

Slide 7 - Quizvraag

Waar letten we nou op bij organizes opinions and ideas with some degree of coherence and logic ?

Slide 8 - Open vraag

Bij organizes opinions and ideas with some degree of coherence and logic letten we op:
- je argumenten zijn duidelijk aangegeven.
- je argumenten kloppen en sluiten duidelijk aan bij je stelling.
- je onderbouwing sluit weer aan bij je argument.
- je gebruikt bronnen om je argumenten te onderbouwen.

Slide 9 - Tekstslide

Hoeveel bronnen moet je minimaal gebruiken in jouw betoog?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 10 - Quizvraag

In welk gedeelte moet je sowieso een bron noemen?
A
In je argumenten
B
In je inleiding
C
In je tegenargument
D
In je weerlegging

Slide 11 - Quizvraag

Hoe moet je een bron noteren in je betoog?
A
In text reference
B
In text reference en je noemt de titel van je bron
C
Je noemt de titel van je bron plus de schrijver of degene die het punt maakt.
D
Je noemt de schrijver of degene die het punt maakt.

Slide 12 - Quizvraag

Verzin een argument bij de stelling: het racismedebat is verhard. Verwijs duidelijk naar de bron.
De kern van zijn betoog, zo vertelt Janssen aan de telefoon: ,,Áls iemand een racist is, dan moet je die persoon zo noemen. Maar laten we vooral de verschillen blijven zien tussen vooroordelen, discriminatie en racisme. Dat is een stijgende lijn in kwalificaties.” Het is de toon die het debat maakt. ,,Als je spreekt over discriminatie, dan spreek je over de daad. Bij racisme spreek je al snel over de persoon. Maar je moet mensen niet gelijk als racist bestempelen terwijl ze dat niet zijn.”  (Jamaica Vink en Cyril Rosman , Moeilijk om met witte mensen over racisme te praten zonder iemand te kwetsen’, AD)

Slide 13 - Tekstslide

Vul hier je argument in

Slide 14 - Open vraag

Voorbeeld:
Het racismedebat is verhard. Je kunt niets op het randje zeggen, of je wordt al uitgemaakt voor racist. Ook advocaat Sander Janssen ziet deze ontwikkeling. In het AD zegt hij dat mensen te snel voor racist worden uitgemaakt. Dit klopt, want er zit een verschil tussen voordelen, discriminatie en racisme. Dit onderscheid vervaagt steeds meer, zodat het racismedebat verhard.

Slide 15 - Tekstslide

Waar letten we op bij makes adequate use of referencing and formatting tools to create a presentation style suitable to the context and intention.

Slide 16 - Open vraag

We letten bij makes adequate use of referencing and formatting tools to create a presentation style suitable to the context and intentionts op
- de toon
- de formulering
-de spelling

Slide 17 - Tekstslide

Waarom zijn formuleren, toon en spelling zo belangrijk?

Slide 18 - Open vraag

Waarom zijn formuleren, toon en spelling zo belangrijk?
Een slechte formulering of spelling doet afbreuk aan je boodschap.
Een misplaatste toon zorg ervoor dat je niet geloofd wordt door je publiek.

Slide 19 - Tekstslide

Waar moet je op letten als je een zin formuleert?

Slide 20 - Open vraag

Waar moet je op letten als je een zin formuleert?
- Wissel korte en lange zinnen af.
- Zorg dat persoonsvorm en onderwerp naast elkaar staan (hoofdzin).
- Als pv en ow niet naast elkaar staan, kijk dan goed of de zin dan nog loopt.
- Als je toch op de pv let, kijk dan meteen naar je d'tjes en t'tjes.
- Is mijn formulering qua toon goed en komt mijn boodschap nog over?

Slide 21 - Tekstslide

Zijn er nog vragen?

Slide 22 - Open vraag