present simple to be + to have

Grammar
Present Simple: to be/to have.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammar
Present Simple: to be/to have.

Slide 1 - Tekstslide

To be and to have 
Today we will learn about the verbs 'to be' and 'to have' 
I am 
I have 

Slide 2 - Tekstslide

Present simple to be is in de ....
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn de drie present simple vormen van het werkwoord 'to be'?
A
be, is, are
B
am, is, are
C
am, is, being,
D
is, isnt, are

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Wat betekent het werkwoord to be in het Nederlands?
A
zijn
B
hebben
C
worden
D
maken

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

They .... from the Netherlands.
A
am
B
is
C
are

Slide 8 - Quizvraag

What ... your name?
A
am
B
is
C
are

Slide 9 - Quizvraag

You ... doing a great job
A
am
B
is
C
are

Slide 10 - Quizvraag

I ... great at soccer
A
am
B
is
C
are

Slide 11 - Quizvraag

present simple: to have

Slide 12 - Tekstslide

wat betekent het werkwoord to have?
A
zijn
B
hebben
C
worden
D
weten

Slide 13 - Quizvraag

present simple: to have
Has en have zijn beide vormen van het werkwoord ‘hebben’, maar ze worden gebruikt in verschillende manieren.


Has wordt gebruikt bij de voornaamwoorden: he, she en it.
Have wordt gebruikt bij de voornaamwoorden: I, you, we en they.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

present simple

Slide 16 - Tekstslide

I .... a pen
A
have
B
has

Slide 17 - Quizvraag

she .... blue hair.
A
have
B
has

Slide 18 - Quizvraag

he ... a cat.
A
have
B
has

Slide 19 - Quizvraag

It ... brown fur.
A
have
B
has

Slide 20 - Quizvraag

I ... two brothers.
A
have
B
has

Slide 21 - Quizvraag

ik begrijp de present simple van de werkwoord 'to be'
A
ja
B
ne

Slide 22 - Quizvraag

ik begrijp de present simple van de werkwoord to have
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quizvraag