3.3 meervoud

Meervoudsvormen

Meestal eindigt een meervoudsvorm op -en of -s, je voelt meestal aan of een woord op -en of -s eindigt. 
Bijvoorbeeld: 
  • acties en kasten.

Soms heeft een woord geen meervoud
  • Bijvoorbeeld: rijst, hout en vee. 

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Meervoudsvormen

Meestal eindigt een meervoudsvorm op -en of -s, je voelt meestal aan of een woord op -en of -s eindigt. 
Bijvoorbeeld: 
  • acties en kasten.

Soms heeft een woord geen meervoud
  • Bijvoorbeeld: rijst, hout en vee. 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Twee meervoudsvormen

De meeste woorden hebben maar één meervoudsvorm, maar sommige woorden hebben er twee. 

Bijvoorbeeld:
  • seconden/secondes
  • (aard)appelen/ (aard)appels
  • data/ datums

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -en

Woorden met een dubbele klinker schrijf je in het meervoud met één klinker, zo blijft de uitspraak hetzelfde.

Bijvoorbeeld:
  • sloot - sloten
  • taal - talen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -en

Een woord dat eindigt op één klinker en één medeklinker, krijgt in het meervoud een dubbele medeklinker. Daardoor blijft de klank hetzelfde.
Bijvoorbeeld:
  • knop - knoppen
  • tak - takken

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -en

Eindigt het woord op een f of een s, dan krijgt het in het meervoud meestal een v of een z.
Bijvoorbeeld:
  • roos - rozen
  • wolf - wolven

uitzondering: fotograaf - fotografen

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -ën

Als een woord eindigt op -ie, kan dat in het meervoud -iën of 
-ieën worden. Ligt de klemtoon op de laatste lettergreep, dan schrijf je -ieën, ligt de klemtoon ergens anders, dan schrijf je iën.
Bijvoorbeeld:
  • zee- zeeën
  • knie - knieën
  • bacterie - bacteriën

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
De meisjes hadden bacteriën in hun kniën door het zwemmen in zeën.
B
De meisjes hadden bacterieën in hun knieën door het zwemmen in zeeën.
C
De meisjes hadden bacterieën in hun kniën door het zwemmen in zeeën.
D
De meisjes hadden bacteriën in hun knieën door het zwemmen in zeeën.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitzonderingen op deze regel
Woorden die eindigen op ik of es waar geen klemtoon op ligt, krijgen geen verdubbeling van de medeklinker (korte klank).
Bijvoorbeeld: 
  • perziken
  • monniken
  • punniken
  • slimmeriken 
  • dreumesen

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed gespeld?
A
De dreumesen aten graag kiwi's en perziken.
B
De dreumessen aten graag kiwis en perziken.
C
De dreumesen aten graag kiwi's en perzikken.
D
De dreumessen aten graag kiwi's en perzikken.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
reusen
B
reuzen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
kransen
B
kranzen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -s

Bij een meervoud op -s schrijf je de -s altijd vast aan het woord, behalve als je het woord dan niet meer goed uitspreekt.
Bijvoorbeeld:
  • tafel - tafels
  • bakje - bakjes

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -s

Je schrijft 's als het woord eindigt op een -a, -i, -o, -u of -y die lang klinkt. Ook bij afkortingen schrijf je 's.
Bijvoorbeeld:
  • ski - ski's
  • lama - lama's
  • cd - cd's

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -s

Bij een woord dat eindigt op -eau, -ay, -ieu, -ui, -ie, -e, -ee, -oo of -é schrijf je de -s vast.
Bijvoorbeeld:
  • café - cafés
  • tattoo - tattoos
  • niveau - niveaus

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
autos
B
auto's

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
cadeaus
B
cadeau's

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
coupés
B
coupé's

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
dvds
B
dvd's

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

bijzondere meervoudsvormen
Enkele woorden eindigen in het meervoud op -eren.
Bijvoorbeeld:
  • kind - kinderen
  • ei - eieren

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschhet meervoud van ei is?
A
De kinden hielden niet van eien.
B
De kinderen hielden niet van eien.
C
De kinderen hielden niet van eieren.
D
De kinden hielden niet van eieren.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Klankverandering
Bij sommige (vaak Latijnse) woorden verandert de klank in het meervoud van klank. 
Bijvoorbeeld:
  • museum - musea (of museums)
  • datum- data (of datums)
  • politicus - politici
  • technicus- technici
  • stad- steden

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
De musici waren verschillende datums beschikbaar.
B
De musicussen waren verschillende data beschikbaar.
C
De musicussen waren verschillende datums beschikbaar.
D
De musici waren verschillende data beschikbaar.

Slide 22 - Quizvraag

Data en datums mag allebei