taal woordenschat
1 / 14
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Wat betekent dit woord?
De begane grond
De begane grond
A
De boven verdieping
B
De beneden verdieping
C
De grond onder het huis
D
Het dak
Slide 4 - Quizvraag
Balustrade
appartementencomplex
ventileren
Slide 5 - Sleepvraag
Welk woord hoort bij deze betekenis?
Een klein dorpje
Een klein dorpje
A
Timboektoe
B
Amsterdam
C
Ergens
D
Een gehucht
Slide 6 - Quizvraag
Heeft een van jouw ouders in 'een gehucht' gewoond?
JA
NEE
Slide 7 - Poll
Huisvesting
Het bordes
Verblijven
Slide 8 - Sleepvraag
Wat betekent dit begrip?
Ruimte beslaan
Ruimte beslaan
A
Warme adem op een koud raam blazen
B
Naar de ruimte gaan
C
De plek die je inneemt
Slide 9 - Quizvraag
Bij welke omschrijving hoort deze beschrijving?
Ergens naar binnen gaan
Ergens naar binnen gaan
A
besteden
B
bestreden
C
betreden
D
beleden
Slide 10 - Quizvraag
ventilatie
verblijfplaats
balustrade
Slide 11 - Sleepvraag
Welke woorden heb je onthouden?
