trede 15 woordenschat Maya 2U

Welkom bij de Nederlandse les over woordenschat 
Maya (2U)
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij de Nederlandse les over woordenschat 
Maya (2U)

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je vandaag leren?
Leerdoelen : 
- Hoe achterhaal je betekenissen van nieuwe woorden
-Hoe achterhaal je betekenissen van moeilijke woorden

Slide 2 - Tekstslide

Nieuwe woorden achterhalen
Nieuwe woorden kun je achterhalen door : 

-De grammaticale vorm van het woord. Het kan zijn dat het woord in de verleden tijd of voltooide tijd staat. 

-Het woord zelf. Misschien ken je een deel van het woord al bijvoorbeeld door samenstellingen  en woorden met een voor of achter voegsel

Slide 3 - Tekstslide

Nieuwe woorden achterhalen
Voorbeelden nieuwe woorden achterhalen :
Woorden die in voltooide of verleden tijd staan 
renoveerde - werkwoord renoveren wat vernieuwen betekent
geëscaleerd - werkwoord escaleren wat uit de hand lopen betekent

Woorden met voor of achtervoegsel of samenstelling
desinteresse - geen interesse
werkloos - geen werk hebben
klassenfoto - foto van je klas

Slide 4 - Tekstslide

Moeilijke woorden achterhalen
Moeilijke woorden kun je achterhalen door : 

-Plaatjes die erbij staan
-Voorbeelden die het woord uitleggen
-Synoniem van het woord wat erbij staat bij een tekst bijvoorbeeld
-Tegenstelling van het woord bijvoorbeeld in een tekst

Slide 5 - Tekstslide

Moeilijke woorden achterhalen
Voorbeelden moeilijke woorden achterhalen : 

Plaatjes : Orchideeën (je ziet een plaatje van een bepaalde plant erbij staan) 
Voorbeelden : Duits, Frans en Engels zijn talen
Synoniem : Het gesprek tussen de 2 personen duurde langer dan verwacht, maar de dialoog heeft wel voor duidelijkheid gezorgd.
Tegenstelling : In plaats van dat er orde en regelmaat heerste was het een enorme chaos


Slide 6 - Tekstslide

Onlogisch
A
Als iers niet logisch is
B
Als iets makkelijk is
C
Als iets logisch is
D
Als iets niet goed is

Slide 7 - Quizvraag

Hulpeloos
A
Als je radeloos bent
B
Als je te veel hulp heb voor iets
C
Als niks en niemand je of iemand anders kan helpen met iets
D
Als je niet weet wat je moet doen

Slide 8 - Quizvraag

Fietssleutel
A
Gereedschap
B
Een fiets in de vorm van een sleutel
C
Een sleutel in de vorm van een fiets
D
Sleutel van een fiets

Slide 9 - Quizvraag

Geëscaleerd
A
Uit de hand gelopen
B
Ergens spijt van hebben
C
Iets is erger geworden dan dat het was
D
Iets ergs hebben gedaan

Slide 10 - Quizvraag

Onnodig
A
Als iets niet nodig is
B
Als iets niet perfect is
C
Als iets belangrijk is
D
Als iets niet hoeft

Slide 11 - Quizvraag

Respectloos
A
Onfatsoenlijk gedrag
B
Iemand die geen respect heeft of toont
C
Iemand die veel respect heeft
D
Iemand die laat zien dat die respect heeft

Slide 12 - Quizvraag

Operatiekamer
A
Een kamer in je huis voor operaties
B
Een soort kamer waar mensen of dieren operaties krijgen
C
Een speciaal soort kamertje(orgaan) in je lichaam waar je operaties krijgt

Slide 13 - Quizvraag

Heb je alle leerdoelen behaald? Zo niet schrijf dan op wat je nog niet begrijpt en wat je oplossing is zodat je het uiteindelijk wel haalt

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide