Examenvoorbereiding 5H EC

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Onderwerpen CE
Marktvormen:
  • monopolie
  • oligoplolie
  • monopolistiche concurrentie
  • volkomen concurrentie





Slide 2 - Tekstslide

Onderwerpen CE
Maximale winst 
  • MO = MK
  • TW = TO - TK
  • TO = pxq en TK = GTK x q
Break-even punt
  • TO = TK
  • GO = GTK


Slide 3 - Tekstslide

Onderwerpen CE
Elasticiteiten,
eerst formule opschrijven:
  • Δ%qv/Δ%P =


Slide 4 - Tekstslide

Examenbundel: Ruilen over tijd, intertemporele ruil
Voorbeelden:
Pensioen 
Nu sparen voor pensioen om in de toekomst pensioenuitkeringen te ontvangen (en dan te consumeren)
Dus nu kan je dit geld niet uitgeven, later wel.


Slide 5 - Tekstslide

Examenbundel: Ruilen over tijd, intertemporele ruil
Sparen
Nu minder consumeren (en dus sparen) om in de toekomst meer te consumeren.
Rente op spaargeld is een kenmerk van ruilen over tijd.
Rente ontvangen is een vergoeding voor het uitstellen van bestedingen en dus voor ruilen over de tijd.

Slide 6 - Tekstslide

Hoe heet het stelsel waarmee we het (bedrijfs)pensioen financieren?
A
Omslagstelsel
B
Kapitaaldekkingsstelsel

Slide 7 - Quizvraag

Is het vermogen van het pensioenfonds een voorraadgrootheid of een stroomgrootheid?
A
Voorraadgrootheid
B
Stroomgrootheid

Slide 8 - Quizvraag

Wanneer is het pensioen welvaartsvast?Is het vermogen van het pensioenfonds een voorraadgrootheid of een stroomgrootheid?
A
als de pensioenuitkering mee stijgt met de prijzen
B
Als de pensioen uitkering mee stijgt met de hoogte van de lonen

Slide 9 - Quizvraag

Bedenk zelf een voorbeeld van ruilen over tijd. Denk aan wat jullie nu aan het doen zijn of volgend jaar gaan doen.

Slide 10 - Open vraag

Examenbundel: Ruilen over tijd, intertemporele ruil
Studeren: nu een studieschuld opbouwen om in de toekomst meer te verdienen (en de schuld weer af te lossen).
Opofferingskosten: de opbrengsten van het alternatief waar je niet voor kiest (in dit geval, loon)
Hypotheek (lening): nu een lening afsluiten om een huis te kopen en in de toekomst rente en aflossing betalen (en dus minder te consumeren)


Slide 11 - Tekstslide

Examenbundel: Ruilen over tijd, intertemporele ruil
Rentebetalingen zijn een vergoeding voor het naar voren halen van bestedingen en dus een vergoeding (en kenmerk) voor ruilen over de tijd.




Slide 12 - Tekstslide

Examenbundel: Ruilen over tijd, intertemporele ruil

Door te lenen of te sparen kan inkomen en koopkracht verschuiven tussen heden en toekomst. Gezinnen doen dat wanneer ze bijvoorbeeld een huis kopen of sparen voor hun pensioen. Inflatie tast de koopkracht van geld aan, waardoor sparen minder aantrekkelijk wordt.




Slide 13 - Tekstslide

Examenbundel: Ruilen over tijd, intertemporele ruil
Berekenen van het reële inkomen of koopkracht:
Reëel inkomen: de hoeveelheid goederen en diensten die je voor je inkomen kan kopen.
Vorig jaar: RIC = NIC/PIC x 100%
Dit jaar: verandering vh nominale inkomen in % - verandering vd inflatie in % = verandering vh reële inkomen in%




Slide 14 - Tekstslide

Examenbundel: Ruilen over tijd, intertemporele ruil
Verandering vh nominale inkomen in % - verandering vd inflatie in % = verandering vh reële inkomen (koopkracht).

Het nominale inkomen stijgt met 4%
De inflatie is gelijk aan 1,5%
De koopkracht neemt toe met 4% - 1,5% = 2,5%





Slide 15 - Tekstslide

Primair inkomen is
A
besteedbaar inkomen
B
inkomen na belastingaftrek
C
inkomen wat je haalt uit productiefactoren
D
salaris, rente, pacht, huur, winst en uitkering

Slide 16 - Quizvraag

Wat zijn de beloningen voor de productiefactoren?
A
loon, pacht, huur, rente en winst
B
arbeid, natuur, kapitaal ondernemerschap
C
loon, pacht, natuur en kapitaal
D
arbeid, interest, winst en loon

Slide 17 - Quizvraag

Welke productiefactoren zijn er?
A
arbeid, machines, grond, ondernemerschap
B
arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap
C
betaalde arbeid, bewerkte grond, machines en ondernemingen
D
machines, mensen, grondstoffen en ondernemers

Slide 18 - Quizvraag

Secundair inkomen =
A
Primair inkomen + belasting - uitkering
B
Primair inkomen - belasting - uitkering
C
Primair inkomen + uitkering - belasting
D
Primair inkomen + belasting + uitkering

Slide 19 - Quizvraag