Domein E, ruilen over de tijd (boekje heden, verleden, toekomst)

Domein E, ruilen over de tijd 
boekje heden, verleden toekomst
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Domein E, ruilen over de tijd 
boekje heden, verleden toekomst

Slide 1 - Tekstslide

Intertemporele substitutie
intertemporele substitutie = ruilen over de tijd
Door te sparen heb je in het heden minder koopkracht, maar daardoor kun je in de toekomst méér kopen.
Lenen zorgt ervoor dat je in het heden meer kunt kopen, maar in de toekomst moet je terug betalen waardoor je dan minder kunt kopen.
Ruilen over de tijd is dus het schuiven met inkomen / koopkracht. Dat is nodig omdat je inkomen zich niet altijd ontwikkelt zoals je uitgavenpatroon vereist.

Slide 2 - Tekstslide

sparen en lenen
Sparen: Je schuift een deel van je inkomen naar de toekomst.
Dat heeft tot gevolg dat je nú minder kunt kopen. Later kunt je dankzij spaarbedrag én rente-opbrengsten extra veel kopen. Mits de inflatie niet te hoog is.
Door te lenen kan iemand een deel van zijn toekomstige inkomen naar voren halen. Dat geeft de mogelijkheid om nú extra te consumeren. In de toekomst zal het bedrag echter met rente moeten worden terugbetaald. Je kunt dan dus minder kopen.

Slide 3 - Tekstslide

prijs van tijd
Individuele prijs van tijd: het ongemak van uitstel van aankoop
algemene prijs van tijd: de rente

Slide 4 - Tekstslide

Tijdsvoorkeur
Iemand met een (hoge) tijdsvoorkeur heeft de voorkeur voor consumptie in het heden. Dat geldt voor de meeste mensen.
Dat betekent dus dat hierdoor mensen de neiging hebben om geld te lenen. Ze waarderen huidige consumptie namelijk meer dan toekomstige consumptie.
De mate van tijdsvoorkeur is echter per persoon verschillend.
Bovendien zitten er risico’s aan lenen (en sparen). Ook de bereidheid om risico te nemen is per individu verschillend.

Slide 5 - Tekstslide

Ruilen over de tijd
Beslissingen om te ruilen over de tijd worden gedurende een leven vaak genomen.
Dat kunnen we het makkelijkst zien aan het gemiddelde verloop van iemands vermogen:
door lenen daalt je vermogen, omdat je een schuld hebt
door te sparen stijgt je vermogen
Bedenk hierbij wel dat sparen niet alleen een spaarrekening is. Je kunt ook “sparen” door te beleggen, pensioen op te bouwen, doordat de waarde van je huis stijgt, enz..

Slide 6 - Tekstslide

Vermogensmarkt
De vermogensmarkt is het geheel van vraag naar en aanbod van financiële middelen. De prijs op deze markt: rente.
Ook deze prijs komt tot stand door marktwerking; vraag naar- en aanbod van geld bepalen de hoogte van de rente.
Zaken als inflatie, inflatieverwachtingen, economisch groei en economisch vertrouwen hebben invloed op de gevraagde en aangeboden hoeveelheid en dus op de hoogte van de rente.
De lange rente is meestal hoger dan de korte rente, omdat de risico’s van de aanbieders op lange termijn groter zijn. Zowel het debiteurenrisico -of iemand de lening kan terug betalen- als de risico’s van geldontwaarding (inflatie) zijn op lange termijn minder goed voorspelbaar. Hierdoor is het aanbod beperkter. En een kleiner aanbod leidt tot een hogere prijs.

Slide 7 - Tekstslide

inflatieverwachting en rente
Het aanbod op de kapitaalmarkt is sterk afhankelijk van de inflatieverwachting. Inflatie zorgt er immers voor dat de reële waarde van het geld (wat je ervoor kunt kopen) daalt. Bij een hogere inflatieverwachting, neemt de bereidheid om geld uit te lenen af. Daardoor daalt het aanbod op de kapitaalmarkt, hetgeen zorgt voor een stijging van de rente.

Slide 8 - Tekstslide

Voorraad en stroomgrootheid
Voorraadgrootheid, hiervan meet je de waarde op een bepaald moment. Dus de hoeveelheid spaargeld op 1-1-2023
Stroomgrootheid, hiervan meet je de omvang over een bepaalde periode. De opgebouwde rente in 2022

Slide 9 - Tekstslide

Nominaal en reeel rendement
Nominaal rendement: procentuele verandering hoeveelheid euro's (loonsverhoging of rente)
Reele rendement: procentuele verandering van de koopkracht
inflatie: procentuele verandering gemiddelde prijsniveau

RIC = NIC / PIC x 100
LET OP: IC staat voor IndexCijfer!!

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Pensioen in Nederland
opgebouwd uit 3 lagen
AOW: Iedereen die tussen zijn 15 en 66e in Nederland heeft gewoond heeft recht op AOW, hoogte is voor iedereen gelijk. Financiering via omslagstelsel, huidige werkende generatie betaalt premie voor de AOW'ers (dus betaalbaarheid gevoelig voor vergrijzing).
Bedrijfspensioen: De meeste werknemers in Nederland bouwen via hun werkgever pensioen op. Vaak is deelname aan zo’n pensioenregeling verplicht. Financiering via kapitaaldekkingsstelsel, De uitkering van de gepensioneerden wordt betaald uit een gezamenlijke spaarpot. Die spaarpot werd door de gepensioneerden gevuld tijdens hun werkzame leven. Dat spaargeld werd vervolgens belegd om te kunnen groeien.
Dit onderdeel van het pensioen is niet gevoelig voor vergrijzing, maar wel voor de risico’s van beleggen.
Individuele regelingen / besparingen Er zijn veel manieren om ervoor te zorgen dat je nog wat extra krijgt na je pensioen. Uiteraard moet je daar zelf voor sparen (of premie betalen).
De overheid stimuleert sommige van deze spaarvormen door ze aftrekbaar te maken van de belasting.

Slide 12 - Tekstslide

Indexering pensioenen
Indexeren is het aanpassen van het pensioen naar aanleiding van de gemiddelde prijs- en/of loonontwikkeling in het afgelopen jaar.
Welvaartsvaste uitkeringen: stijgt mee met de 'welvaart', stijgt mee met de gemiddelde CAO loonstijging
Waardevaste uitkeringen: Uitkering behoudt zijn 'waarde' in dit geval wordt met waarde bedoeld, 'koopkracht'. De koopkracht blijft gegarandeerd. Deze uitkering stijgt mee met de inflatie.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Overheid en ruilen over de tijd
Overheidssaldo = overheidsinkomsten - overheidsuitgaven
Begrotingstekort: de overheid heeft meer geld uitgegeven dan dat er binnen is gekomen, de overheid moet dus geld lenen. De overheid heeft dus bestedingen naar voren gehaald.
Er is sprake van uitgestelde belastingheffing, de overheid doet NU uitgaven, maar vraagt daar in de toekomst belasting voor van de burgers. Hoe meer deze belasting wordt verdeeld over toekomstige generaties, hoe lager het welvaartsverlies.
Begrotingsoverschot: de overheid houdt geld over, de overheid spaart. Dit zou je kunnen zien als naar voren gehaalde belasting heffing.

Solidariteit tussen generaties

Slide 15 - Tekstslide

De eisen van het Stabiliteits- en groeipact zijn:
- Het begrotingstekort mag niet boven de 3 procent van het bbp komen
- De staatsschuld mag niet meer dan 60 procent van het bbp bedragen

Slide 16 - Tekstslide