K4 Les 4 Regelmatige werkwoorden

Werkwoorden
Regelmatige werkwoorden
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden
Regelmatige werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Regelmatige  werkwoorden vervoegen
* bepaalde regels 
* stappen volgen

Slide 2 - Tekstslide

Stap 1
--> Zoek de stam van het werkwoord

stam = werkwoord - en

Slide 3 - Tekstslide

stam =
A
werkwoord - en
B
werkwoord + en

Slide 4 - Quizvraag

stam van: spielen
A
spiel
B
spielen

Slide 5 - Quizvraag

stam van: kommen
A
kom
B
komm

Slide 6 - Quizvraag

stam van: antworten

Slide 7 - Open vraag

stam van: wohnen

Slide 8 - Open vraag

stam van: kennen

Slide 9 - Open vraag

Hoe maak je dus de stam van een werkwoord?

Slide 10 - Open vraag

Snap je het tot nu toe?
😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Poll

Stap 2
--> Zoek het onderwerp in de zin

Onderwerp = wie/wat + werkwoorden

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in de zin?
Der Mann wohnt in Berlin.
A
Der Mann
B
wohnt
C
in Berlin

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin?
Das Kind spielt mit dem Spielzeugauto.
A
Das Kind
B
spielt
C
mit dem Spielzeugauto

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin?
Sie kennt die meisten Antworten.
A
Sie
B
kennt
C
die meisten Antworten

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin?
Wir gehen heute in die Schule.
A
Wir
B
gehen
C
heute
D
in die Schule

Slide 16 - Quizvraag

Valt je iets op????
Het onderwerp staat voor de persoonsvorm.
(Bij vraagzinnen erachter:
Gaan we naar school?)

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in de zin?
Meine Mutter kocht eine Suppe.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin?
Sie kommt aus Delft.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin?
Er macht seine Hausaufgaben.

Slide 20 - Open vraag

Snap je dit onderdeel?
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Stap 3
--> Bij elk onderwerp hoort een bepaalde vorm van het werkwoord:

ich heiße, ich wohne, ich habe, ich finde
du kommst, du gehst
er heißt, sie geht
wir haben


Slide 22 - Tekstslide

Ich gehe in die Schule.
Bij 'ich' komt er na de stam dus een ...?
A
q
B
x
C
z
D
e

Slide 23 - Quizvraag

Woher kommst du? Ich komme aus Delft.

Welke letter(s) komt er na de stam bij 'du'?
A
e
B
st
C
en
D
p

Slide 24 - Quizvraag

Sie geht in die achte Klasse.
Bij 'sie' komt er na de stam een ...
A
a
B
b
C
c
D
t

Slide 25 - Quizvraag

Wir lernen für die Prüfung.
Bij 'wir' komt er na de stam ...
A
v
B
l
C
en
D
o

Slide 26 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen        stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 27 - Tekstslide

Snap je het tot zover?
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Hoe ga je dat onthouden?

EZELSBRUG

Slide 29 - Tekstslide

IDEWIS
Ich
Du
Er/sie/es
Wir
Ihr
Sie/sie

Slide 30 - Tekstslide

Hoofdregel (feesttenten)
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen

Slide 31 - Tekstslide

IDEWIS


(fe) esttenten

Slide 32 - Tekstslide

Du ... ein neues Auto.
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 33 - Quizvraag

Ich ... bei meiner Freundin.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 34 - Quizvraag

Ihr ... eure Hausaufgaben.
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 35 - Quizvraag


Ich ... gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 36 - Quizvraag


Du ... die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 37 - Quizvraag


Ihr ... solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 38 - Quizvraag


... Sie gern Tennis?
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst

Slide 39 - Quizvraag

Der Mann ..... in Den Haag.
A
wohnen
B
wohnst
C
wohne
D
wohnt

Slide 40 - Quizvraag


Meine Eltern ... heute zu mir.
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme

Slide 41 - Quizvraag

Wat vind je nog lastig aan het vervoegen van werkwoorden?

Slide 42 - Open vraag

Hausaufgaben
Machen K4 Aufgabe 19, 20, 21, 22
Seite 115

Slide 43 - Tekstslide