4 tl hst 8: verbrandingen

H8 verbrandingen






(+ herhaling hst 5 uit boek 3 B!)
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

H8 verbrandingen






(+ herhaling hst 5 uit boek 3 B!)

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog over verbranden?
  • in tweetallen: opg 1 t/m 4 blz 76,77 ophalen voorkennis verbrandingen
  • gezamenlijk bespreken 
  • noteer nu jouw aandachtspunten over verbrandingen!

Slide 2 - Tekstslide

8.1 +8.2 herhaling brandvoorwaarden, reactieverschijnselen, snelle en langzame verbranding en blussen brand.


Slide 3 - Tekstslide

3 brandvoorwaarden
  1. brandstof (=meestal stof die bij verbranding veel energie levert)
  2. zuurstof= 21 vol % van de lucht  (de rest vooral stikstof 78 vol % en nog wat andere gassen zoals CO2, H2O en edelgassen )
  3. ontbrandingstemperatuur = stofeigenschap
Blussen =minstens 1 van de 3 brandvoorwaarden weg halen  
Onthoud: bij blussen met water verdampt het water (daarvoor is veel warmte nodig)-->  brandstof koelt af tot onder de ontbrandingstemperatuur!

Slide 4 - Tekstslide

 Fossiele brandstof = ontstaan uit resten van planten en dieren
  • bestaan voornamelijk uit koolwaterstofverbindingen CxHy
  • moleculen die in ieder geval koolstof- en waterstofatomen bevatten
  • bij volledige verbranding ontstaat dus altijd CO2(g) en H2O(l) 
  • fossiele brandstoffen zijn niet hernieuwbaar en zorgen o.a. voor versterkt broeikaseffect

Slide 5 - Tekstslide

reactieverschijnselen bij snelle verbranding 
 ontstaan van:
  1. warmte
  2. vlammen =brandend gas
  3. soms rook(= gas +vaste deeltjes 
  4. soms vonken(=vaste gloeiende deeltjes)
  5. vaak as

Slide 6 - Tekstslide

langzame verbrandingen
(ontstaat géén vlam wel warmte)
  • b.v. verteren van voedsel of het oxideren van metalen 
  • Algemene notatie van verbrandingen:
    brandstof + zuurstof--> verbrandingsproduct(en)
  • verbrandingsproducten zijn oxides (verbindingen met zuurstof)

Slide 7 - Tekstslide

Oliebrand wordt vaak geblust
met behulp van explosieven
  • explosie = hele snelle verbranding
  • er ontstaan in korte tijd veel gassen -->
  1. er wordt tijdelijk zuurstof weggehaald
  2. brandstof wordt verspreid 
  3. brandstof koelt daardoor af tot onder ontbrandingstemperatuur

    dus alle 3 de brandvoorwaarden weggehaald 

Slide 8 - Tekstslide

  

soort brandstof
A: vaste stoffen (hout, meubels)
B: vloeistoffen (benzine+ diesel)
C: gassen (aardgas)
D: metalen (natrium/ magnesium)

F: vetten (frituurvet)



geschikt blusmiddel
water, poeder, schuim, evt zand
koolstofdioxide, poeder, schuim
koolstofdioxide, poeder,
poeder, soms koolstofdioxide maar pas op: dit  kan soms brand juist versterken zie hst 6!! filmpjes 
schuim of blusdeken
Elke brandstof zijn eigen blusmiddel (vijf categorieën) 

Slide 9 - Tekstslide

opdracht in groepjes van twee
geef de kloppende  reactievergelijking bij de volgende situaties 
  1. bij de verbranding van waterstof wordt er waterdamp gevormd.
  2. Bij het roesten van ijzer ontstaat ijzeroxide met de formule Fe2O3

Slide 10 - Tekstslide

upload hier jullie uitwerkingen

Slide 11 - Open vraag

verbranding van waterstof
  1. waterstof + zuurstof --> waterdamp
  2.     
H2(g)+O2(g)>H2O(g)
2H2(g)+O2(g)>2H2O(g)

Slide 12 - Tekstslide

bij het roesten van ijzer onstaat ijzeroxide Fe2O3
  1. ijzer + zuurstof --> ijzeroxide    
  2.  
Fe(s)+O2(g)>Fe2O3(s)
4Fe(s)+3O2(g)>2Fe2O3(s)

Slide 13 - Tekstslide

hw 
 hw leren 8.1+8.2 
maken van 8.1: 3,4, 7t/m9 + 11 en van 8.2: 3,5 t/m 8, 10 en 11

Slide 14 - Tekstslide

 8.3 stappenplan massaverhouding bepalen, rekenen aan overmaat
- bespreken hw?

 

Slide 15 - Tekstslide

b.v aantonen dat hout een koolwaterstof is met een proef
  1. verbrandt de brandstof
  2. vang de verbrandingsgassen op en laat
    ze door deze opstelling gaan
  3. als waterdamp bij het witte kopersulfaat
     komt kleurt dit blauw
  4. als koolstofdioxide door kalkwater gaat
    wordt dit troebel en wit
  5. nu heb je beide stoffen aangetoond =bewezen
  6. conclusie: hout is een koolwaterstof

Slide 16 - Tekstslide


Standaard stappenplan
  1. kloppende reactievergelijking 
  2.  bereken massaverhouding waarin stoffen met elkaar reageren (of met behulp van een gegeven verhouding uit de tekst, of door de verhouding van de molecuulmassa's te berekenen)
  3. vul gegevens in verhoudingstabel in en bereken je onbekende of  met kruislingsvermenigvuldigen z.o.z.
Rekenen aan reacties "Wet van behoud van massa"
(Massa gaat nooit verloren)

Hoeveel magnesium is er dan nodig om 10 g magnesiumoxide te maken?

Slide 17 - Tekstslide

  1. Reactievergelijking:     RV:2 Mg(s) + O2(g)--> 2 MgO(s)
  2. Massaverhouding:        MV:  9 g     +    8 g   ---> 17 g
  3. Gegeven gevraagd:       GG:      ?       +   O2(g) --> 10 g
  4. Oplossing:                         opl:       Mg x 17 g = 9 g x 10 g
                                                     dus     Mg = 90 g     = 5,29411 g         5 g
                                                                                17
  5. Controle:      5,29 x 17 = 9x 10   = 90 klopt!                      
Hoeveel magnesium nodig om 10 g magnesiumoxide te maken?

(Als gegeven is dat 9 g magnesium reageert met 8 g zuurstof tot 17 magnesiumoxide) 

Slide 18 - Tekstslide

overmaat en ondermaat in de praktijk
bij verbrandingsreacties
  • ondermaat: stof waarvan te weinig is (meestal brandstof, als die op is stopt de verbranding dus deze bepaalt hoeveel eindproduct ontstaat) 
  • overmaat, van deze stof is er teveel bij verbranden meestal zuurstof
    dat is immers in de hele
    ruimte aanwezig.

Slide 19 - Tekstslide

 opdracht
Bereken hoeveel zuurstof er nodig is voor de verbranding van 10g magnesium en hoeveel magnesiumoxide ontstaat er? 
Maak gebruik van het geleerde stappenplan!

Slide 20 - Tekstslide



  1. stel kloppende reactievergelijking (RV) op:  
  2.  bereken atomaire massa in u = MV
    Controleer of klopt! (voor-en na =evenveel)
  3. Noteer gegevens uit tekst  in tabel (GG) en voor je onbekende een A (of B). 
  4. met kruislingsvermenigvuldigen  of verhoudingen bereken je de onbekende.
  5. controleer je antwoord en eenheid! 
  6. bij overmaat bereken je welke verhouding het moet zijn, welke verhouding het is volgens tekst en reken je met de stof die op gaat (= de ondermaat) zie volgende slide
Hoeveel zuurstof nodig voor verbranding 10g magnesium en hoeveel magnesiumoxide ontstaat er? met verhoudingstabel
1

2

4:

Slide 21 - Tekstslide

RV: Reactievergelijking
2  Zn
O2 
-->
2 ZnO
MV: Massaverhoudingen (in u)
65,4x2= 130,8
32,00
162,8
GG: Gegeven Gevraagd
150 g ?(is teveel dus A)
30 g?
153 g

 


dus 
Rekenen met overmaat!!
Gegeven je laat 150 g zink reageren met 30 g zuurstof.
Welke stof is in overmaat ? Hoeveel gram is de overmaat en hoeveel eindproduct ontstaat?
 
De massa zou 130,8: 32,00 = 4,1 : 1,0 moeten zijn volgens massaverhouding maar is met gegeven massa's 5: 1 dus O2  is in ondermaat. Dat betekent dat O2 bepaalt hoeveel Zn er kan verbranden en Zn is dus in overmaat
Dus A x 32,00 u = 130,8 u x 30 g --> A = 122, 6 g Zn reageert  Er is 150 - 122,6 = 27,4 g Zn teveel -->  overmaat Zn is afgerond--> 27 g Zn (2 cijfers significant ivm 30 g).
Er kan dus 122,6+ 30=152,6 =  afgerond 153 g Zinkoxide ontstaan.

Slide 22 - Tekstslide

hw 
hw: 8.3: maken 4 a,b en d,5, 6, 7 a en d, 9 (let op: fig 3 staat op blz 108!)

Slide 23 - Tekstslide

hst 8.4 volledige + onvolledige verbranding
- daarna halve les voor hw bespreking voor mensen die het nog niet snappen, 
(had je >75 % goed? dan maak je  ontbrekende opdrachten 8.3 )

Slide 24 - Tekstslide

volledige verbranding koolwaterstoffen
  1. kleurloze of blauwe vlam
  2. CxHy + O2(g) -->  H2O(l) +   CO2(g)
  3. beide gassen zijn broeikasgassen en zorgen voor versterkt broeikaseffect als ze ontstaan bij verbranding van fossiele brandstoffen

onvolledige verbranding koolwaterstoffen
  1. oranje of gele vlam
  2.  CxHy+ O2(g)--> H2O(l)+ C(s) + CO(g)
  3. koolstofmonoxide/kolendamp)=  dodelijk
  4. koolstofmonoxide is zwaar, kleur- en geurloos en voorkomt opname van zuurstof -> je stikt
Als de brandstof ook zwavel bevat ontstaat bij verbranding altijd zwaveldioxide SO2(g)

Slide 25 - Tekstslide

Moet je bewijzen dat je een koolwaterstof verbrandt?
Daarvoor maak je gebruik van een Reagens = stof die een andere stof zichtbaar maakt
  • Water toon je aan met wit kopersulfaat, dat wordt blauw 
  • Koolstofdioxide toon je aan met  helder kalkwater, dat wordt  troebel en wit
dan moet je aantonen (=  bewijzen) dat  de onzichtbare verbrandingsproducten waterdamp en koolstofdioxide zijn ontstaan. 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

Belangrijke aantoningsreacties
aan te tonen stof
indicator/aan-toningsproef
waarneming
water 
wit kopersulfaat
wit kopersulfaat wordt blauw in contact met water
koolstof-dioxide
kleurloos/helder kalkwater
wordt troebel en wit als er CO2 doorheen gaat
waterstof
gas opvangen en aansteken
je hoort een blaffend geluid
zuurstof
gloeiend voorwerp erbij 
voorwerp gaat feller branden
zwaveldioxide
joodwater
geel joodwater ontkleurt

Slide 29 - Tekstslide

hw 
 hw: leren 8.4 en maken 4,5,6,8,9,10,14,15 en zorg dat je boek 3 B volgende keer ook bij je hebt!!! 

Slide 30 - Tekstslide

hst 5.4!!!! boek 3B milieu 
- natuurlijk + versterkt broeikaseffect, koolstofdioxidekringloop, groene energie, biobrandstof
- vragen hw?  maken8.4: 4,5,6,8,9,10,14,15
 en van 5.4: 5,8,9,11  
+ maken test jezelf 8.1+8.2

Slide 31 - Tekstslide

 opdracht in groepjes van twee: 
geef de kloppende  reactievergelijking bij de volgende situatie
  1. Bij de onvolledige verbranding van ethaan C2H6 (g) ontstaat naast water nog een andere stof

Slide 32 - Tekstslide

onvolledige verbranding van ethaan (= C2H6(g)) waarbij waterdamp en 1 andere stof ontstaan
  1. ethaan + zuurstof --> waterdamp + koolstofmonoxide
  2. hier is het handig om eerst de molecuulformules te noteren zodat je makkelijker kunt bedenken wat de andere stof is    
C2H6(g)+O2(g)>H2O(g)+CO(g)
2C2H6(g)+5O2(g)>6H2O(g)+4CO(g)

Slide 33 - Tekstslide

5.4 versterkt broeikaseffect
  • verschil natuurlijk en versterkt broeikaseffect
  • oorzaken van versterkt broeikaseffect 
  • gevolgen versterkt broeikaseffect 

Slide 34 - Tekstslide

  1.   C en H atomen blijven opgeslagen in  hout (= glucose)
    bij verbranding ontstaat weer CO2  (en H2O ) 

  2. bij het verbranden van fossiele brandstoffen wordt deze
      kringloop verstoord omdat er te veel tijd 
     tussen opname en afgifte van CO2 zit 
    dus versterkt broeikaseffect.

  3. bij het verbranden van biobrandstoffen wordt de kringloop niet verstoord -->  geen  extra CO2 in de atmosfeer dus geen  versterkt broeikaseffect.)
koolstofdioxidekringloop in planten: normaal altijd +- evenveel CO2 in dampkring
Eerst fotosynthese daarna verbranding (of rotten)
volledige verbranding organisch materiaal altijd
(CxHY)+ O2(g)--> CO2 (g)+H2O(l)  

Slide 35 - Tekstslide

  • Ontstaat door broeikasgassen ( b.v. H2O en  CO2 )in de dampkring. 
  • Deze gassen houden een deel van de warmte van de zon vast
  • Broeikaseffect is nodig om leven te laten ontstaan. 
  • Zonder dampkring zijn de temperatuurverschillen op aarde  daarvoor te groot. 
Natuurlijk broeikaseffect (links)

Slide 36 - Tekstslide

  • stijging van broeikasgassen zoals  H2O en  CO2  in dampkring waardoor:
  • gemiddelde temperatuur stijgt
  • verandering klimaat: sommige plekken droger andere plekken juist vochtiger
  • smelten poolijs en  stijging waterspiegel
  • uitsterven dieren en planten en  meer kans op epidemie
                  Versterkt broeikaseffect (rechts)  
Door verbranding van fossiele brandstoffen

Slide 37 - Tekstslide

Groene Chemie
  • Ga veilig om met chemicalien
  • Verbruik weinig energie en grondstoffen
  • Recycle grondstoffen =hernieuwbare grondstoffen
  • Recycle energie/ gebruik groene energie
  • Produceer zo min mogelijk afval -> hergebruik
  • Denk om de toekomst

Slide 38 - Tekstslide

hw 
hw:leren 8.4 en maken  opg 5,8,9,11
 + maken test jezelf 8.1+8.2

Slide 39 - Tekstslide

hst 8.5 milieuvervuiling
- stikstofoxides, zwaveldioxide, zure regen, ammoniak, gat ozonlaag
-vragen hw bespreken?

Slide 40 - Tekstslide

8.5 luchtvervuiling door verbranding fossiele brandstoffen
  • zwaveldioxide SO2 ontstaat bij verbranding zwavelhoudende brandstof
  • stikstofoxiden (N2 + O2--> NOx) ontstaan in
     zware motoren als ontbrandingstemperatuur
     stikstof (in lucht) bereikt wordt
  •   SO2 + water-->zwavelzuur
  •   NOx + water--> saltpeterzuur
  • dus ontstaat zure regen als deze gassen
     met waterdamp uit lucht reageren

Slide 41 - Tekstslide

verzuring bodem door mest
de mest van veehouderij bevat ammoniak NH3 dat door bacteriën in grond wordt omgezet in salpeterzuur--> verzuring bodem

Slide 42 - Tekstslide

gat in ozonlaag door CFK's
  • CFK's  (chloorfluorkoolwaterstoffen) tasten
    de ozonlaag aan(--> gat in ozonlaag),
    de ozonlaag beschermt tegen uv straling
    van zon --> meer kans op huidkanker
  • dankzij strenge regelgeving gaat het de
    laatste jaren gelukkig weer beter
  • CFK's  werden veel gebruikt in koelkasten,
    spuitbussen enz.

Slide 43 - Tekstslide

biomassa=grondstoffen die "snel" door natuur gemaakt worden zoals:bv materiaal van bomen, planten
  • brandstoffen van biomassa= biobrandstof b.v. bio-ethanol 
    maar ook gas uit ontlasting van varkens/mens
  • grote voordeel t.o.v. fossiele brandstoffen: 
     koolstofdioxide is nog maar kortgeleden 
    opgeslagen in de vorm van koolstof
  • daarom versterkt  koolstofdioxide die bij
    verbranding biomassa ontstaat niet het broeikaseffect

Slide 44 - Tekstslide

hw 
hw:leren 8.5 en maken opg 4,7,10, 12  
 + maken test jezelf 8.3 maar als je veel moeite had met 8.3 (massaverhoudingen) dan doe je eerst de vaardigheidstrainer van par 8.3!

Slide 45 - Tekstslide

hst 8.6 Reactiesnelheid welke factoren hebben invloed en effect op bewaren en verteren van voedsel
-vragen hw bespreken?

Slide 46 - Tekstslide

8.6: Reactiesnelheid afhankelijk van:
  1. Temperatuur (bij hoge T botsen deeltjes sneller --> meer effectieve botsingen--> snellere vorming reactieproducten)
  2. Soort stof (stabiele=inerte stof zal niet reageren een instabiele snel) 
  3. Concentratie (hoger-->  meer kans op meer effectieve botsingen)
  4. Verdelingsgraad(fijner =meer contactoppervlak-> meer effectieve botsingen)
  5. Katalysator(=stof die deeltjes beter in contact met elkaar brengt--> de activeringsenergie wordt verlaagd --> reactie komt sneller/makkelijker op gang. Let op: de katalysator wordt zelf nooit verbruikt!)

Slide 47 - Tekstslide

Invloed factoren reactiesnelheid in dagelijks leven  
  • bacteriën vermeerderen het snelst tussen 10 en 40C --> voedsel kun je beter bewaren bij lage temperaturen of als ze tot boven 75 o C verhit worden(= temperatuur)
  • hoge concentraties zuur/zout/suiker verminderen de bacterie groei
  • enzymen (=katalysatoren) in je lichaam zijn nodig om voedsel te kunnen verteren en medicijnen goed op te nemen
  • een blok hout krijg je niet aangestoken, houtsnippers wel (=verdelingsgraad)

Slide 48 - Tekstslide

hw 
hw:leren 8.6 en maken opg 3, 5,6, 9,11,14, 15  
 + maken test jezelf 8.4+8.5


Slide 49 - Tekstslide