Les T1 S Thema 5

• Thuis in België
• Hoger onderwijs

Les T1 S Thema 5

Wat heb je in het weekend gedaan?

Maak de zin af:
Vroeger...

Maak deze zin af:
Tien jaar geleden...

Toen 

Toen ik zes jaar was, ging ik naar het eerste leerjaar.

→ bij toen: in het eerste deel van de zin katapult, in het tweede deel van de zin inversie

Ik ging naar het eerste leerjaar, toen ik zes jaar was.

→ Wanneer we "toen" in de tweede zin gebruiken: eerst een normale zin (S+V), dan katapult in de tweede zin met "toen"

Vul aan:
Toen ik klein was, ...

Toen ik nog in mijn land woonde, ...
(Toen ik op vakantie was,...)

Toen ik in België aankwam,...
(Toen ik terugkwam van vakantie,...)

Wat doe jij om te Nederlands oefenen?

3. Vroeger ………………………..…….. ze elke zaterdag, nu dansen zij niet veel meer.
4. Vroeger ………………………..…….. zij elke dag, nu werken ze niet meer.
5. Vroeger ………………………..……..hij haar ……………… voor een etentje, nu nodigt hij haar
soms uit.
6. Vroeger ………………………..…….. zij met hun kinderen, nu spelen ze met hun
kleinkinderen.

7. Vroeger ………………………..…….. hij een liefdesbriefje, nu stuurt hij een liefdes-smsje.
8. Vroeger ………………………..…….. zij elke dag, nu kookt hij soms ook.
9. Vroeger ………………………..…….. hij haar op aan de bushalte, nu moet hij niet meer
wachten.

geef de stam + imperfectum van delen - antwoorden - praten - toveren - koken

geef de stam + imperfectum van bedanken - leven - voetballen - trouwen - wonen

geef de stam + imperfectum van fietsen - zeilen - verhuizen - luisteren - landen

geef de stam + imperfectum van starten - dromen - oefenen - poetsen

Karen en Mario ……………………………….. vijf jaar in Brussel.

Wij ……………………………….. vroeger 20 sigaretten per dag.

……………………………….. jij vaak een tafel in dat restaurant? (reserveren)

Ik ……………………………….. nooit naar het nieuws. (luisteren)

Hoeveel kilometer ……………………………….. jullie elke dag? (fietsen)

Jij …………….. elk weekend met je man! (dansen)

Het ……………………………….. vorige zomer bijna niet. (regenen)

……………………………….. Jonathan de soep altijd? (proeven)

Zij ……………………………….. elke dag op de bus. (wachten)

Hij ……………………………….. vroeger nooit zijn groenten. (koken)

Wij ……………………………….. elke zomer in het Zoniënwoud. (wandelen)

Hij ……………………………….. altijd juist op de vraag. (antwoorden)

…………………………….. jij veel ? (studeren)

Karel was op vakantie en wij ……………………………….. hem! (missen)

Zij ……………………………….. vorige vakantie een auto. (huren)

……………………………….. jij vroeger altijd je huiswerk? (maken)

Ik ……………………………….. vroeger veel. (reizen)

Toen ik een kind was, ……………………………….. ik veel tennis. (spelen)

Jullie ……………………………….. dit weekend. (trouwen)

Het ………………….. vorige maand niet. (sneeuwen)

21. poetsen ……………………………….. jullie elke dag twee keer jullie tanden?
22. verzamelen Zij ……………………………….. postzegels toen ze een kind was.
23. sturen ……………………………….. jij veel brieven?
24. stoppen Vroeger ……………………………….. de bus voor onze deur.
25. betalen Hoeveel huur ……………………………….. jullie in dat appartement?

Ik vind dat de les...