B&F, spelling, blok 7 week 3 les 2

Spelling: blok 7 week 2 les 2
Doel: leren schrijven van het kilowoord 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling: blok 7 week 2 les 2
Doel: leren schrijven van het kilowoord 

Slide 1 - Tekstslide

Noem 5 tropische woorden

Slide 2 - Woordweb

Noem 5 eur-woorden

Slide 3 - Woordweb

Noem 5 luchtwoorden

Slide 4 - Woordweb

We oefenen met het klankgroepenwoord
1. de initiatief



Slide 5 - Tekstslide

Welke tijd?
Imke is veranderd
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 6 - Quizvraag

Welke tijd?
Joost bemoeit zich
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 7 - Quizvraag

Welke tijd?
Mijn moeder zat.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 8 - Quizvraag

Werkwoorden
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.
De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.
Rennen:
Ik ren - hij rent - ren jij? (stam+t: ren + t = hij rent)
Binden:
Ik bind - hij bindt - bind jij? (stam+t: bind + t= hij bindt)

Slide 9 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in:
rijden
ik ............. de juf................. ...............jij?

Slide 10 - Open vraag

Vul het werkwoord in: vermijden
Tegenwoordige tijd: de man........................
Verleden tijd: de man.........................
Voltooide tijd: de man..........................

Slide 11 - Open vraag

Instructie
Kilowoord. Ik hoor de ie, maar ik schrijf de i. 

1. de lotion   2. de nationaal




Slide 12 - Tekstslide

Dit zijn allemaal kilowoorden:
-de nationaliteit
-traditioneel
-het station
-emotioneel
-de lotion 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Oefendictee
Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Slide 15 - Tekstslide

Schrijf op:

Slide 16 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 17 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 18 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 19 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 20 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 21 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 22 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
A
Hij
B
vergoedt
C
duizend
D
kettinkje

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
A
Hij
B
vergoedt
C
duizend
D
kettinkje

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
vergoedt
B
duizend
C
euro
D
diamanten

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
vergoedt
B
kettinkje
C
diamanten
D
voor

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een voorzetsel?
A
vergoedt
B
duizend
C
voor
D
het

Slide 27 - Quizvraag

Wat is een telwoord?
A
duizend
B
euro
C
voor
D
het

Slide 28 - Quizvraag

Welk woordsoort is diamanten?
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
voegwoord
D
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 29 - Quizvraag

Hoe ging de les?
A
Makkelijk
B
Moeilijk
C
Gemiddeld

Slide 30 - Quizvraag

Goed gewerkt!
Succes met de volgende les! 

Slide 31 - Tekstslide