Havo hoofdstuk 9

Havo hoofdstuk 9
Reacties en energie
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Havo hoofdstuk 9
Reacties en energie

Slide 1 - Tekstslide

9.1 Reactiesnelheid

Slide 2 - Tekstslide

9.2 Reactiewarmte

Slide 3 - Tekstslide

9.3 Fossiele brandstoffen

Slide 4 - Tekstslide

9.4 Duurzame brandstoffen

Slide 5 - Tekstslide

Wat gebeurt er met de reactiesnelheid als je de beginstoffen in een bak met ijswater zet?
A
Reactiesnelheid gaat omhoog
B
Reactiesnelheid blijft gelijk
C
Reactiesnelheid gaat omlaag

Slide 6 - Quizvraag

Deel C: Wat is de invloed van de verdelingsgraad op de reactiesnelheid?
A
kleinere verdelingsgraad --> grotere reactiesnelheid
B
grotere verdelingsgraad --> grotere reactiesnelheid
C
verdelingsgraad --> geen invloed op reactiesnelheid

Slide 7 - Quizvraag

De reactiesnelheid is hoger bij
A
Hoge temperatuur
B
Lage temperatuur

Slide 8 - Quizvraag

De reactiesnelheid is hoger bij
A
Hoge concentratie
B
Lage concentratie

Slide 9 - Quizvraag

Welke van onderstaande factoren beïnvloedt NIET de reactiesnelheid?
A
Concentratie
B
Katalysator
C
Temperatuur
D
Volume

Slide 10 - Quizvraag

Wat doet een katalysator?
A
Reactiesnelheid verhogen
B
Reactie opwarmen
C
Reactie afkoelen
D
Activeringsenergie verlagen

Slide 11 - Quizvraag

De reactiesnelheid is lager bij
A
Fijne verdelingsgraad
B
Minder fijne verdelingsgraad
C
Verdelingsgraad is niet van invloed

Slide 12 - Quizvraag

Als je de concentratie verhoogt wordt de reactiesnelheid...?
A
groter
B
kleiner
C
blijft gelijk

Slide 13 - Quizvraag

"De reactiesnelheid van de reactie naar rechts en links is gelijk als er chemisch evenwicht is."
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de eenheid van reactiesnelheid bij chemische reacties?
A
Het aantal meter per seconde.
B
Het aantal kilometer per uur.
C
Hoeveelheid stof per seconde.
D
Hoeveelheid moleculen per seconde.

Slide 15 - Quizvraag

Welk van de vijf factoren om reactiesnelheid te beïnvloeden kan worden verklaard met het botsende deeltjes model?
A
Verdelingsgraad en katalysator
B
Soort stof, concentratie en temperatuur
C
Alle 5 de factoren
D
Verdelingsgraad, concentratie en temperatuur

Slide 16 - Quizvraag

Volgens het botsende-deeltjes model:
I Verloopt een reactie sneller als er meer effectieve botsingen per seconde plaatsvinden.
II Is een botsing tussen deeltjes een effectieve botsing.

Wat is juist?
A
alleen I
B
alleen II
C
I en II
D
geen van beide

Slide 17 - Quizvraag

Twee identieke reacties worden uitgevoerd. Reactie 1 bij 50°C en reactie 2 bij 60°C. Leg uit aan de hand van het botsende deeltjes model welke reactie sneller verloopt.
A
Reactie 2 heeft een hogere temperatuur, dus sneller bewegende deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen,per seconde dus een hogere reactiesnelheid.
B
Reactie 2 heeft een hogere temperatuur, dus meer deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.
C
Reactie 1 heeft een lagere temperatuur, dus sneller bewegende deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.
D
Reactie 1 heeft een lagere temperatuur, dus meer deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.

Slide 18 - Quizvraag

Bereken de reactiewarmte van de reactie tussen magnesiumoxide en koolstofdioxide waarbij magnesiumcarbonaat ontstaat.
A
0
B
-1 EXP5
C
-10,96EXP5
D
+10,96EXP5

Slide 19 - Quizvraag

De energie die nodig is om een reactie op gang te brengen, wordt ... genoemd.
timer
0:20
A
reactiewarmte
B
ontbrandingstemperatuur
C
Activeringsenergie

Slide 20 - Quizvraag

Bij een exotherme reactie is het teken van de reactiewarmte...
A
positief
B
negatief
C
positief of negatief
D
dat kun je zo niet zeggen

Slide 21 - Quizvraag

Bij het gebruik van een katalysator komt bij een exotherme reactie meer reactiewarmte vrij, omdat de reactiesnelheid hoger wordt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag


Fossiele brandstoffen bestaan uit...
A
metalen
B
moleculaire stoffen
C
zouten

Slide 23 - Quizvraag

Aardgas, aardolie en steenkool zijn voorbeelden van...
A
...fossiele brandstoffen
B
...natuurlijke producten
C
...herbruikbare grondstoffen
D
...metalen

Slide 24 - Quizvraag

Welke brandstof hieronder is GEEN fossiele brandstof
A
hout
B
steenkool
C
aardgas
D
dit zijn allen fossiele brandstoffen

Slide 25 - Quizvraag

de energie die opgeslagen ligt in brandstoffen noemen we
A
verbrandingsenergie
B
ontbrandingsenergie
C
activeringsenergie
D
chemische-energie

Slide 26 - Quizvraag

Wat zijn (volgens het woordenboek) biobrandstoffen?
Er zijn meerdere antwoorden mogelijk!
A
Hout
B
Brandstof van een andere oorsprong dan aardolie
C
Uit plantaardig materiaal gewonnen brandstoffen
D
Brandstoffen gemaakt uit biologische producten

Slide 27 - Quizvraag

Welk van de volgende uitspraken over het broeikaseffect is/zijn waar
A
broeikaseffect wordt veroorzaakt door CFK's
B
broeikaseffect is nodig om leven te laten ontstaan op een planeet
C
versterkt broeikaseffect ontstaat door koolstofmonoxide
D
verbranden van fossiele brandstoffen zorgt voor versterkt broeikaseffect

Slide 28 - Quizvraag