Academie blok 1.3 bloedstolling

Bloedstolling:
Bloedstolling:
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Bloedstolling:
Bloedstolling:

Slide 1 - Tekstslide

Bloedstolling of coagulatie is het proces waardoor bloed dat aan de lucht of aan andere oppervlakken dan de binnenkant van het vaatstelsel wordt blootgesteld klontert en hard wordt. Het is één van de processen die bloedverlies bij verwondingen beperken (hemostase). Bloedstolling is een buitengewoon complex proces waarbij vooral de bloedplaatjes en een groot aantal eiwitten in het bloed, de zogenaamde stollingsfactoren, betrokken zijn. Falen van de bloedstolling leidt tot een verhoogde bloedingsneiging, terwijl het bij een verhoogde activiteittrombose kan veroorzaken.
Twee manieren waarop de stollingscascade op gang kan worden gebracht zijn langs de zogeheten intrinsieke en de extrinsieke keten. Voor de intrinsieke keten zijn de componenten al in het bloed aanwezig. Bij de extrinsieke keten is nog tissue factor nodig dat wordt uitgescheiden door beschadigde cellen. In het lichaam vindt met name de extrinsieke route van bloedstolling plaats.

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heb je je voorbereidt op deze les?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Het onderwerp stolling vind ik....
A
enorm pittig, ik zie er tegen op
B
ik begrijp het goed
C
ik snap er niets van

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

opdracht
  • Fraxiparine
  • Alteplase
  • Asperine
  • Sintrom
  • Ascal cardio
  • wat doen deze middelen in het stollingsproces? en bij welke toepassingen ken je het? Maak hier een presentatie van zodat je het je collega studenten kunt uitleggen 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de 3 fasen in het stollingsproces?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar worden stollingsfactoren geproduceerd?
A
alvleesklier
B
beenmerg
C
lever
D
schildklier

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar worden de trombocyten geproduceerd?
A
lever
B
beenmerg
C
milt
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat heeft ons lichaam nodig om stollingsfactoren te produceren?
A
Vitamine D
B
Vitamine K
C
Voldoende beweging
D
stollingshormonen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Hemostase is de normale fysiologische reactie van het lichaam bij het voorkomen en stoppen van een bloeding (hemorragie). Het leidt tot het blokkeren van een breuk in een bloedvat. In het algemeen kunnen we stellen dat het de vloeibaarheid van het bloed en de integriteit van het bloedvat helpt te garanderen. Afwijkingen in hemostase kunnen leiden tot een bloeding (hemorragie) of bloedstolsels (trombose).
Een procedure in 3 stappen
Hemostase bestaat uit:
Primaire hemostase:
1) lokale vasoconstrictie (om de bloedtoevoer naar de plaats van het letsel te beperken);
2) vorming van een prop van bloedplaatjes.
Secundaire hemostase of stolsel van het plasma, wat een interactie inhoudt tussen diverse factoren en remmers.
Fibrinolyse: een proces waarbij het stolsel wordt opgelost wanneer de integriteit van het bloedvat hersteld is.
Wanneer een bloedvat is gescheurd, is de eerste prioriteit (primaire hemostase) dat deze scheur wordt ‘gedicht’. De belangrijkste componenten in het bloed zijn de bloedplaatjes en het fibrinogeen: deze reageren samen en blokkeren de scheur door een prop van bloedplaatjes te vormen.
De bloeding ter hoogte van het letsel in het bloedvat wordt gestopt door het vormen van een extravasculair stolsel. Een letsel veroorzaakt een tijdelijke vasoconstrictie van de kleine bloedvaten waardoor de bloedtoevoer vermindert. Bloedplaatjes kleven aan het subendotheliale weefsel ter hoogte van het letsel en aggregeren ten slotte. Het begin van coagulatie leidt tot de vorming van fibrine, wat dit stolsel helpt te stabiliseren en de bloeding stopt.
Na deze eerste stap wordt door de vorming van een stolsel (coagulatie) elke volgende bloeding (secundaire hemostase) gestopt.
Dit proces bestaat uit een reeks chemische reacties waarbij diverse plasmacomponenten een rol spelen. Tot op vandaag zijn er 13 belangrijke stollingsfactoren bekend die een rol spelen in dit proces. Deze complexe interacties leiden tot de transformatie van een oplosbaar eiwit (het fibrinogeen) tot een niet-oplosbaar eiwit (het fibrine) dat het frame van het stolsel vormt. Wondgenezing is de laatste bouwsteen van de brug, terwijl fibrinolyse het stolsel oplost.
Primaire hemostase
  • vasoconstrictie > spiertjes in de bloedvatwand trekken samen, het bloedverlies wordt beperkt

resultaat van beide processen is een instabiel stolsel = noodreparatie

  • Trombocytenaggregatie d.m.v
  1. adhesie= aanhechting (de aantrekkings-kracht tussen ongelijksoortige moleculen: moleculen van verschillende stoffen)
  2. de vWF= (von Willebrand factor)
  3. Stollingsfactoren (Protrombine of stol-lingsfactor II en fibrinogeen) zijn in een inactieve vorm aanwezig in het plasma.
  4. de kettingreactie van eiwitten die aan el-kaar hechten ontstaat als een stollings-factor in aanraking komt met een stof (tissue factor) uit het omliggende weefsel
  5. Trombine laat nieuwe trombocyten vastplakken aan het stolsel.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij de primaire hemostase (de bloedstelping) zijn met name de trombocyten en de van Willebrandfactor betrokken.
Tegelijkertijd wordt na een weefselbeschadiging de secundaire hemostase in gang gezet door het vrijkomen van weefselfactor (tissue factor).

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedstolling
Wat is er nodig?
  • Vitamine K (bouwstof voor stollingsfactoren)
  • Stollingsfactoren
  • Calcium (helpt bij het omzetten van fibrinogeen naar fibrine)
  • Fibrinogeen -> Fibrine

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bloedstolling
  • in het lichaam is protrombine aanwezig
  • vitamine K is een onderdeel van protrombine
  • door weefselfactoren wordt bij beschadiging:
  • protrombine  omgezet in trombine
  • trombine zorgt ervoor dat fibrinogeen omgezet wordt in fibrine
  • samen met bloedplaatjes zorgt fibrine voor korstje

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedplaatjes
  • Bloedstolling in stapjes

1. Bloedplaatjes knappen open
2. Stofje vrij dat fibrinogeen omzet tot fibrinedraden
3. In de fibrinedraden, blijven rode bloedcellen plakken
4. Wat je over houdt is een korstje

Slide 21 - Tekstslide

Stollingseiwit, zet fibrinogeen om tot fibrinedraden
Bloedstolling
bloedplaatjes
fibrinogeen -> fibrine

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fibrinogeen- Fibrine
  • Wond...
  • Bloedstolling: kleverig propje van
    bloedplaatjes
  • De stof Fibrinogeen
    (uit bloedplasma) 
    wordt omgezet in fibrine
  • Fibrine vormt netwerk van draden
    op de wond !

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedstollingscascade hoe zat dat ook al weer? 
Werking van bloedstolling: 
1. Primaire hemostase, waarna stollingsfactoren worden geactiveerd.  

2. Vorming van bloedstolsel door middel van eindproduct van die stollingsfactoren.  

3. (na enige tijd) opruimen van bloedstolsel met fibrinolyse 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stollingsfactoren
Regeling van bloedstolling loopt via vaste route:
Er zijn stollingsfactoren nodig uit:
  • beschadigde cellen
  • bloedplaatjes
  • bloedplasma: Kalium, Calcium, eiwitten.

Zorgen voor omzetting: protrombine > trombine.

Als laatste trombine: fibrinogeen > fibrine.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Remmen de aanmaak van stollingsfactoren in de lever

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leverfuncties
7 productie van stollingsfactoren
De lever maakt stollingsfactoren om het bloed te laten stollen, hiervoor is vitamine K nodig.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stollingsfactoren
  • 10 soorten die in een reeks geactiveerd moeten worden om fibrinogeen aan de wondranden te kunnen vormen, voorstadium van fibrine, vormt draden die de wond sluiten. Worden vaak aangeduid met een nummer, bijvoorbeeld Factor VIII, ook zijn er proteïnes die tot stollingsfactoren worden gerekend
  • bloedserum zonder fibrinogeen wordt gebruikt voor transfusies 
  • NB. je hebt wel 20 stollingsfactoren en 13 zijn er van vitaal belang
  • bekende stollingsproblemen ontstaan bij voorbeeld bij de ziekte van von Willebrand of proteïne S deficiëntie

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In een beschadigd bloedvat is een stolsel ontstaan
en verdwijnt na enige dagen. Welke 2 omzettingen
hebben het mogelijk gemaakt dat
het stolsel verdwijnt? Gebruik de figuur.
A
fibrine -> fibrinogeen -> fibrine
B
fibrine -> plasminogeen->plasmine
C
fibrine -> protrombine -> trombine
D
fibrinogeen -> fibrine, protrombine -> trombine

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

fase 3 : de fibrinolyse of afbraak van fibrine.
Fibrinolyse is het proces waarbij een fibrineklonter, het product van de bloedstolling, wordt afgebroken.
Het enzym plasmine knipt de fibrineklonter op verschillende plaatsen. Dit leidt tot het rondcirculeren van fibrinefragmenten die in de lever en de nieren geëlimineerd worden.
Plasmine wordt geproduceerd in een inactieve vorm, plasminogeen, in de lever. Hoewel dit plasminogeen het fibrine niet kan afbreken heeft het toch een affiniteit voor de klonter, wordt er in opgenomen en is zo direct op de plaats van actie
Tissue plasminogeen activator (T-PA) en urokinase zijn de activators die omzetting van plasminogeen naar het actieve plasmine activeren. Dit T-PA komt langzaam vrij in het bloed afgescheiden door het beschadigde endotheel van de bloedvaten, zodat na enkele dagen (wanneer het bloeden is gestopt) het stolsel afgebroken wordt.
Wanneer plasmine het fibrine afbreekt worden er een aantal oplosbare fragmenten geproduceerd. Dit zijn de zogenaamde fibrine afbraakproducten (FDPs).
FDPs concurreren met trombine, en gaan dus de vorming van bloedstolsels vertragen. Dit effect kan worden gezien in het trombine stollingstijds (TCT) - test, 
Eenmaal de klonter is afgebroken kunnen de endotheelcellen de wond weer overgroeien en is het bloedvat hersteld.
 

Trombose ontstaat bij
A
Te veel fibrinolyse
B
Te weinig fibrinolyse
C
Te weinig stolling
D
Allen

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bloedstolling begrippen
antitrombine= zoals de naam al zegt, een remmer van trombine-(II).
Fibrine=een stugge draad, die meteen vastzit aan de vaatwand. fibrine vormt een web waarin erytrocyten worden gevangen. dat sluit de opening in de vaatwand nog steviger af en voorkomt lekkage op dezelfde plek.
Plasmine=een enzym dat actief de fibrinedraden kapot knipt samen met andere enzymen. plasmine zit in plasma.
Plasminogeen=inactieve voorloperstof van plasmine dit gebeurt onder invloed van stoffen uit het endotheel, urokinase en tPA (tisseu plasminogeen activator)  

Slide 34 - Tekstslide

De werkzaamheid van heparine als antistollingsmiddel is gebaseerd op het feit dat de heparine de werking van het antitrombine bij het remmen van de stolling versterkt. Heparine-toediening leidt dan ook tot een verlenging van de stollingstijd (verlengde APTT).
Plasmine ontstaat uit een inactieve voorloperstof plasminogeen. dit gebeurt onder invloed van stoffen uit het endotheel, urokinase en tPA(tissue plasminogeen activator) plasmine breekt fibrine stukje bij beetje af van buiten naar binnen. zolang de stolling actief is wordt dat gecompenseerd door aangroei van nieuwe draden.
bloedstolling begrippen
prostaglandine=zijn een groep hormonen, die werken op lokaal niveau in het reguleren van ontsteking, verwijding en vernauwing van bloedvaten, pijn en koorts. Voorts beschermen ze de maagwand tegen de zure maaginhoud. 
Proteïne C=is een enzym die ervoor zorgt dat de stolling niet kan doorschieten wordt geactiveerd door trombine.
TFPI=een eiwit dat het weefselfactor blokkeert
Fibrinogeen =een stollingsfactor, een oplosbare proteïne in het bloedplasma. Het speelt een belangrijke rol bij de bloedstolling. Fibrinogeen wordt door de lever aangemaakt.

Slide 35 - Tekstslide

TFPI zorgt same4n met verschillende enzymen dat er een rem gezet wordt op de stollingsfactoren. Zij zorgen ervoor dat de stolling niet uit de hand loopt.  
bloedstolling begrippen 
tissue factor (weefseltromboplastine)= deze stof is ruimschoots aanwezig in het bindweefsel in en om het bloedvat. als deze stof in aanraking komt met het stollingsfactor (V11) dan ontstaat de kettingreactie. Als deze kettingreactie op gang is dan houdt deze zichzelf in stand.
tPA= tisseu plasminogeen activator
trombine=een stollingseiwit deze laat nieuwe plaatjes vastplakken aan het stolsel en deze plaatjes blijven stollingsfactoren mobiliseren. trombine zorgt ervoor dat fibronogeen verandert in fibrine.   
Vitamine K is nodig om in de lever de stollingseiwitten te maken.  

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

anticoagulantia

Slide 39 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 48 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Na deze les is de bloedstolling voor mij...
A
een stuk duidelijker
B
nu snap ik het helemaal
C
ik snap er nog steeds niets van

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

tips en tops bij deze les

Slide 50 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 51 - Tekstslide

Heparine: antitrombine
Antitrombine (AT) is, zoals de naam al zegt, een remmer van trombine-(II), het centrale enzym in de stollingscascade. Antitrombine remt niet alleen stollingsfactor-II (trombine), maar ook de stollingsfactoren-X, de stollingsfactoren van de intrinsieke stollingscascade, complementfactoren en de fibrinolyse.
Bij verlaagde niveaus van AT bestaat een risico op trombose. Een erfelijke vorm van te weinig AT is zeer zeldzaam. Verworven lage niveaus van AT kunnen ontstaan bij leverlijden, verhoogd verbruik bij nefrotisch syndroom of ernstige sepsis.