Lezen plustoets les 4

Lezen Plus-woordentoets les 4
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Lezen Plus-woordentoets les 4

Slide 1 - Tekstslide

Schrijf een tekstje van minimaal 25 woorden over je (droom) huis

Slide 2 - Open vraag

Slide 3 - Sleepvraag

Tegenstelling van gewoon
A
flexibel
B
speciaal
C
stevig
D
vast

Slide 4 - Quizvraag

Tegenstelling van de overvloed
A
het gebrek
B
goedkoop
C
het voordeel
D
stevig

Slide 5 - Quizvraag

Tegenstelling van vol
A
vast
B
leeg
C
flexibel
D
stevig

Slide 6 - Quizvraag

Tegenstelling van zwak
A
vast
B
speciaal
C
flexibel
D
sterk

Slide 7 - Quizvraag

Tegenstelling van het nadeel
A
het gebrek
B
sterk
C
het voordeel
D
dik

Slide 8 - Quizvraag

Tegenstelling van duur
A
het gebrek
B
sterk
C
het voordeel
D
goedkoop

Slide 9 - Quizvraag

Tegenstelling van slap
A
stevig
B
sterk
C
flexibel
D
dik

Slide 10 - Quizvraag

Tegenstelling van star
A
stevig
B
leeg
C
flexibel
D
dik

Slide 11 - Quizvraag

Tegenstelling van dun
A
stevig
B
leeg
C
het gebrek
D
dik

Slide 12 - Quizvraag

Onderstreep de figuurlijke betekenis van de uitdrukking.
De appel valt niet ver van de boom.
A
het kind lijkt op zijn ouders
B
het fruit ligt onder de boom

Slide 13 - Quizvraag

Onderstreep de figuurlijke betekenis van de uitdrukking.
De kat uit de boom kijken
A
kijken tot de poes uit de boom komt
B
afwachten

Slide 14 - Quizvraag

Onderstreep de figuurlijke betekenis van de uitdrukking.
Hoge bomen vangen veel wind
A
tegen hoge bomen waait veel wind
B
belangrijke mensen krijgen veel kritiek.

Slide 15 - Quizvraag

Naar welk woord/welke woorden verwijst het *verwijswoord*?
De bouwer vult de flessen met zand. Daarna maakt *hij* ze aan elkaar vast.

Slide 16 - Open vraag

Naar welk woord/welke woorden verwijst het *verwijswoord*?
De bouwer vult de flessen met zand. Daarna maakt hij *ze* aan elkaar vast.

Slide 17 - Open vraag

Naar welk woord/welke woorden verwijst het *verwijswoord*?
Het huis kan tegen aardbevingen, want *het* is flexibel.

Slide 18 - Open vraag

Naar welk woord/welke woorden verwijst het *verwijswoord*?
Wij gooien de flessen weg. In Afrika doen ze *er* iets anders *mee*.

Slide 19 - Open vraag

Omdat het huis dikke muren heeft, is het binnen altijd lekker...
Misschien zijn er in ... wel auto's die kunnen vliegen! 
Op school doen we volgende week een ... over Europa.
Zit er ... op deze limonadefles?
De ... maakte veel mensen dakloos. Ze slapen nu buiten.
De dokters in het Afrikaanse ziekenhuis ... medicijnen.
De meeste kinderen spelen graag met ... en water. 
Door al dat plastic dat we weggooien wordt ... steeds groter.
Het enige ... dat gebruikt is voor dit huis, is hout.
Door het weggooien van een brandende sigaret kan het hele bos ... 
aardbeving
de afvalberg
bouwmateriaal
hebben gebrek aan
in brand vliegen
koel
project
statiegeld
de toekomst
zand

Slide 20 - Sleepvraag

Wat zijn de signaalwoorden?
Er zijn in Nigeria veel lege flessen. Daarom bouwen ze er huizen van.

Slide 21 - Open vraag

Wat zijn de signaalwoorden?
Ze vullen de flessen met zand en daarna maken de bouwers ze met de nek aan elkaar vast.

Slide 22 - Open vraag

Wat zijn de signaalwoorden?
Het flessenhuis heeft veel voordelen. Om te beginnen is het bouwmateriaal goedkoop.

Slide 23 - Open vraag

Wat zijn de signaalwoorden?
Ook kan het huis goed tegen aardbevingen.

Slide 24 - Open vraag

Wat zijn de signaalwoorden?
Het huis blijft daarnaast ook lekker koel door de dikke muren.

Slide 25 - Open vraag