Nakijken 4 kader

Nakijken 
Bladzijde 28 en 29
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieBasisschoolGroep 1

In deze les zitten 45 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nakijken 
Bladzijde 28 en 29

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht 1
Je hebt met vakantiewerk geld verdiend. Je koopt daarvan een nieuwe laptop voor je vervolgopleiding. Heb je hiermee voor jou een primaire of een secundaire behoefte
vervuld? Leg je antwoord uit.

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 1
Een primaire behoefte. De laptop is onmisbaar voor mijn
opleiding.

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 2
Vul in: De belangrijkste middelen zijn ... en ...
(om te voorzien in je behoeften)

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 2 
Tijd en geld

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 3
Marek bekijkt zijn financiën. ‘Volgens mij moet ik prioriteiten gaan stellen,’ zegt hij. Wat betekent dit?
- Hij moet alleen geld uitgeven aan basisbehoeften.
- Hij moet gaan bezuinigen op secundaire behoeften.
- Hij moet zijn behoeften in volgorde van belangrijkheid zetten.
- Hij moet meer op zoek gaan naar koopjes.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 3
- Hij moet zijn behoeften in volgorde van belangrijkheid zetten.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 4
Kies de twee schaarse goederen.
- Flesje Spa water
- Kraanwater
- Regenwater op het schoolplein
- Zeewater

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 4
Goederen waar productiefactoren voor gebruikt zijn:
- Flesje spa water 
-Kraanwater

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 5
Niek laat 12 zonnepanelen op zijn dak plaatsen. ‘Nu wek ik mooi zelf mijn stroom op. Laat de zon maar komen!’, aldus Niek. Welke drie manieren om in je behoeften te voorzien, herken je hier?

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 5
1 Consumeren (de aankoop van de zonnepanelen) 
2 Zelfvoorziening
3 Gebruikmaken van natuurlijke hulpbronnen (vrije goederen).

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 6
Geef een voorbeeld van hoe de overheid met collectieve voorzieningen in een behoefte van jou voorziet.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 6
Bijvoorbeeld: Met de aanleg van een skatepark

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 7
Leg met een voorbeeld uit wat sociale beïnvloeding is

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 7
Bijvoorbeeld: Je koopt een telefoon of kleding die vrienden of klasgenoten jou aanraden

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 8
Noem een voorbeeld waarbij je koopgedrag wordt beïnvloed door technologische ontwikkelingen.

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 8
Door online winkelen heb je steeds meer keuze uit producten. Je koopt daardoor ook andere producten.

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 9
Waarom zijn 65-plussers als doelgroep aantrekkelijk? Kies de juiste antwoorden:
- Ze hebben vaak veel geld te besteden.
- Ze zijn makkelijk te beïnvloeden.
- Ze zijn met velen.
- Ze zitten veel op social media.

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 9
- Ze hebben vaak veel geld te besteden.
- Ze zijn makkelijk te beïnvloeden.
- Ze zijn met velen.
 - Ze zitten veel op social media.

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 10
Bekijk de afbeelding en kies de juiste antwoorden.
Deze reclame langs de snelweg is 
een voorbeeld van 
commerciële / ideële reclame. 
Het is een
informatieve reclame / merkreclame.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 10
Commerciële / ideële reclame. 
Het is een
informatieve reclame / merkreclame.

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 11
 Ikea winkels zitten vaak buiten het centrum, aan een snelweg. Hun producten zijn relatief goedkoop. Je moet ze vaak zelf in elkaar zetten. Welke drie marketinginstrumenten herken je
hier?

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 11
Plaats–, prijs– en productbeleid

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 12
Acties voeren bij fabrikanten en de overheid is een taak van een consumentenorganisatie. Noem nog een taak van een
consumentenorganisatie.

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 12
Informatie geven over producten /advies geven over je rechten en plichten als consument

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 13
Een aantal banken besloot dat klanten moesten betalen voor het opnemen van contant geld. Noem twee consumentenorganisaties die hier, namens consumenten, actie tegen voerden.

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 13
Consumentenbond en Nibud

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht 14
Lees de klantreview bij een webshop voor telefoonaccessoires.
Leg uit dat je als consument weinig aan zo’n review hebt.

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 14
Bijvoorbeeld: Je weet niet of het om een echte klant gaat. Of: De review zegt niets over de kwaliteit van het product.

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 15
Je kunt bij jouw aankopen rekening houden met anderen en met het milieu. Hoe heet dit?

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 15
Duurzaam consumeren

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 16
 Geef een voorbeeld van maatschappelijke kosten
die het gevolg zijn van rijden met een 
benzinescooter

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 16
Luchtvervuiling en geluidsoverlast

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 17
De eieren van kippenboerderij Kipster hebben een 3-sterren keurmerk Beter Leven. Bedenk een eis waaraan Kipster moet voldoen om dat keurmerk te krijgen

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht 17
Bijvoorbeeld: De kippen moeten naar buiten kunnen

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 18
Kies de juiste voorbeelden van inkomen uit bezit.
- Dividend
- Kleedgeld
- Pacht
- Salaris

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht 18
Inkomsten uit arbeid/bezit/overdracht
- Dividend
- Kleedgeld
- Pacht
- Salaris

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht 19
Collega’s die hetzelfde werk doen, kunnen toch een ander salaris hebben. Geef hiervoor twee mogelijke verklaringen.

Slide 38 - Tekstslide

Opdracht 19
- leeftijd
- opleidingsniveau
- ervaring

Slide 39 - Tekstslide

Opdracht 20 
Bekijk de Lorenzcurve en vul de juiste nummers in.
Bij lijn 1 heeft iedereen hetzelfde inkomen.
De inkomensverschillen zijn het grootst 
bij lijn 3

Slide 40 - Tekstslide

Opdracht 20 


3
1

Slide 41 - Tekstslide

Opdracht 21
Je welvaart/welzijn neemt toe als je inkomen stijgt. Als je tevreden bent met het leven dat je leidt, zegt dat vooral iets over je welvaart/welzijn.


Slide 42 - Tekstslide

Opdracht 21
Je welvaart/welzijn neemt toe als je inkomen stijgt. Als je tevreden bent met het leven dat je leidt, zegt dat vooral iets over je welvaart/welzijn.


Slide 43 - Tekstslide

Opdracht 22
Sinds 2000 is het minimumloon gestegen van € 1.092 per maand naar € 1.701 in 2021. Bereken met hoeveel procent het minimumloon in die periode gestegen is. Rond af op één
decimaal.

Slide 44 - Tekstslide

Opdracht 22
(nieuw - oud) : oud x100%

(€ 1.701 – € 1.092) ÷ € 1.092 × 100% = 55,8%

Slide 45 - Tekstslide