Les verbes réguliers en -er

Les verbes réguliers en -er
De regelmatige werkwoorden op -er in de présent
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-6

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Les verbes réguliers en -er
De regelmatige werkwoorden op -er in de présent

Slide 1 - Tekstslide

Les buts
  • Aan het einde van deze LessonUp weet je met welke stappen je een regelmatig werkwoord op -er, -ir, -re vervoegt. 
  • Heb je geoefend met het vervoegen van deze regelmatige werkwoorden.
  • Ken je een aantal uitzonderingen en bijzonderheden bij regelmatige werkwoorden op -er.

Slide 2 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden 
In het Frans zijn er drie groepen regelmatige werkwoorden: 
  1. Werkwoorden op -er
  2. Werkwoorden op -ir
  3. Werkwoorden op -re


VB
Aimer, parler, manger, voyager, marcher, jouer
VB
Choisir, mentir, avertir, finir, punir, remplir, réussir
VB
Vendre, répondre, perdre, mordre, entendre, descendre, correspondre, attendre

Slide 3 - Tekstslide

De regel bij werkwoorden op - er
  1. Haal -er van het hele werkwoord af om de stam te vinden:  Jouer    jou
  2. Je moet nu uitzoeken welk onderwerp er wordt gebruikt. Wie 'doet' het werkwoord? 
  3. Zet nu de juiste uitgang achter het werkwoord. 

Een werkwoord bestaat altijd uit een persoonsvorm, een stam en een uitgang. De uitgang plak je direct achter de stam. 
VB: Je joue
Ik = je
jij = tu
hij = il
zij = elle
men/wij = on
wij = nous
jullie/u = vous
zij (meervoud) = ils/elles
Je = e
Tu = es
il/elle/on = e
nous = ons
vous = ez
ils/elles = ent

Slide 4 - Tekstslide

Vervoeg het volgende werkwoord:
Hij valt (tomber)
A
il tomber
B
il tomba
C
il tombe
D
il tombes

Slide 5 - Quizvraag

Vervoeg het volgende werkwoord:
Zij ontmoeten (rencontrer)
A
il rencontre
B
elle rencontre
C
ils rencontrent
D
nous rencontrons

Slide 6 - Quizvraag

UItzonderingen / bijzonderheden
Als een werkwoord begint met een klinker of h, dan gebruik je in de ik-vorm geen je maar j'
VB: J'habite, j'aime, j'adore

Als de stam van een werkwoord eindigt op een g, dan gebruik je in de nous-vorm de uitgang          -eons in plaats van -ons
VB: Nous voyageons, nous mangeons

Slide 7 - Tekstslide

Vervoeg het volgende werkwoord:
ik woon
A
je habite
B
j'habite
C
je'abite
D
j''''''''

Slide 8 - Quizvraag

Vervoeg het volgende werkwoord:
Wij reizen (voyager)
A
nous voyagons
B
nous voyageons
C
vous voyageez
D
vous voyagez

Slide 9 - Quizvraag

De regel bij werkwoorden op -ir
Haal -ir van het hele werkwoord af om de stam te vinden: finir  fin
Je moet nu uitzoeken welk onderwerp er wordt gebruikt. Wie 'doet' het werkwoord?
Zet nu de juiste uitgang achter het werkwoord: zie het werkwoordenstencil
Een werkwoord bestaat altijd uit een persoonsvorm, een stam en een uitgang. De uitgang plak je direct achter de stam.
VB: Je finis

Slide 10 - Tekstslide

Vervoeg het volgende werkwoord:
hij kiest (choisir)
A
il choisisit
B
il choisit
C
il choisis
D
il a choisi

Slide 11 - Quizvraag

Vervoeg het volgende werkwoord:
zij gehoorzamen (obéir)
A
ils obéissez
B
ils obéissons
C
ils obéit
D
ils obéissent

Slide 12 - Quizvraag

Vervoeg het volgende werkwoord:
ik straf (punir)
A
je punis
B
je punit
C
je punisse
D
je puniz

Slide 13 - Quizvraag

De regel bij werkwoorden op -re
Haal -re van het hele werkwoord af om de stam te vinden: rendre - ren
Je moet nu uitzoeken welk onderwerp er wordt gebruikt. Wie 'doet' het werkwoord?
Zet nu de juiste uitgang achter het werkwoord: zie het werkwoordenstencil
Een werkwoord bestaat altijd uit een persoonsvorm, een stam en een uitgang. De uitgang plak je direct achter de stam.
VB: Je rends

Slide 14 - Tekstslide

Vervoeg het volgende werkwoord:
jij verkoopt (vendre)
A
tu vend
B
tu vendt
C
tu vends
D
tu vendez

Slide 15 - Quizvraag

Vervoeg het volgende werkwoord:
u antwoordt (répondre)
A
vous répond
B
vous répondons
C
vous réponds
D
vous répondez

Slide 16 - Quizvraag

La fin!

Slide 17 - Tekstslide