1 woorden goed te spellen.
Je moet weten of een werkwoord een persoonsvorm of een voltooid deelwoord is, anders kun je het niet goed spellen.
2 goede zinnen te maken.
Je moet weten welke volgorde zinnen krijgen. Een vraagzin heeft een andere volgorde dan een gewone zin.
3 een andere taal te leren.
Andere talen die je op school leert, hebben vaak dezelfde woordsoorten als het Nederlands (werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, lidwoorden etc.). Doordat je dat weet, kun je snel de structuur van een zin in een andere taal leren.