*Grammatica woordsoorten H6, vwo 2

Voordat we gaan beginnen...
10 minuten lezen uit je leesboek
In stilte!

Vergeet niet om uiterlijk vrijdag fictieopdracht 5 in te leveren
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Voordat we gaan beginnen...
10 minuten lezen uit je leesboek
In stilte!

Vergeet niet om uiterlijk vrijdag fictieopdracht 5 in te leveren

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
zww, kww, en hww in samengestelde zinnen
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Lezen uit je leesboek

zww, kww en hww in samengestelde zinnen
             Herhaling 
             Huiswerk nakijken

Betrekkelijk voornaamwoord
            Uitleg
            Snap je het?

Slide 3 - Tekstslide

Zww, kww en hww in samengestelde zinnen

1. Maak van de samengestelde zin enkelvoudige zinnen
2. Welke ww zitten er in de enkelvoudige zin?
3. ALTIJD maar één zww (doen) OF kww (bent)
4. Overige werkwoorden zijn hww

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 2 + 3
1. Hoewel de ozonlaag de meeste uv-straling absorbeert, zal toch ook een deel ervan je lichaam bereiken wanneer je in de zon zit, zodat je huid bruin wordt.

2. Iedereen weet dat je afvalt zodra je minder gaat eten, doch dat je ook de verwarming lager kunt zetten, blijkt bij velen niet bekend te zijn.

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 2 + 3
3. Als je echt van een paard houdt, moet je niet in het zadel gaan zitten, maar blijf je staan in de stijgbeugels, want die houding blijkt voor het dier veel prettiger.

4. Dat er in de riolen van New York alligators leven, schijnt een onzinverhaal te zijn, maar mocht je er gaan kijken, dan zul je wel ratten en insecten aantreffen.

Slide 6 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Grammatica zinsdelen H6

Slide 7 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw)
Een betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar iets dat eerder in de zin is genoemd. De meest voorkomende betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die, dat, wie, wat. Het woord waarnaar terug verwezen wordt, noemen we het antecedent. Het lijkt op een aanwijzend voornaamwoord, maar het verschil is, dat een aanw vnw altijd vooruit wijst en een betrekkelijk vnw altijd terug. 

Voorbeelden: 
De sollicitant die als eerste reageerde, was ook de beste. 
die = betr vnw, de sollicitant = antecedent 

De stagiair vertelde enthousiast over het plan dat hij ’s nachts bedacht had.
dat = betr vnw, het plan = antecedent

Slide 8 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (betr vnw mia
Sommige zinnen hebben een een betrekkelijk voornaamwoord waarbij het antecedent ingesloten zit. 

Voorbeeld: 
Wat je vertelt, is geweldig. 
Wat kun je uitsplitsen in datgene wat.  wat = het betr, vnw en datgene = het antecedent. 
Nu zit dat samen in het woord wat en is dat dus het betr vnw mia. 

Wie dit leest is gek. 
Wie kun je uitsplitsen in degene die. die = het betr vnw en degene = het antecedent. 
Nu zit dat samen in het woord wie en is dat dus betr vnw mia. 

Slide 9 - Tekstslide

Betrekkelijk vnw 'wat'
Het betr vnw 'wat' gebruik je om te verwijzen naar: 
- de overtreffende trap: 
Het duurste wat ik ooit gekocht heb, was mijn brommer.  
- een onbepaald voornaamwoord: 
Ze zegt niets wat we nog niet wisten.
- een hele zin: 
Fenna wilde graag naar de speeltuin, wat haar moeder een uitstekend idee vond.

Slide 10 - Tekstslide

Snap je het ?

Slide 11 - Tekstslide

Noteer het betrekkelijk voornaamwoord (mia) en het antecedent.

De auto die verkeerd geparkeerd stond, werd weggesleept.

Slide 12 - Open vraag

Noteer het betrekkelijk voornaamwoord (mia) en het antecedent.

Dit is het saaiste wat ik gezien heb.

Slide 13 - Open vraag

Noteer het betrekkelijk voornaamwoord (mia) en het antecedent.

De vrouw met wie ik praat is mijn tante.

Slide 14 - Open vraag

Noteer het betrekkelijk voornaamwoord (mia) en het antecedent.

Wie zoet is, krijgt lekkers.

Slide 15 - Open vraag

Noteer het betrekkelijk voornaamwoord (mia) en het antecedent.

Wat moet ik met kinderen die geen ranja lusten?

Slide 16 - Open vraag

Noteer het betrekkelijk voornaamwoord (mia) en het antecedent.

Wie steelt is een dief.

Slide 17 - Open vraag

Opdracht maken
Opdracht 4
Bladzijde 181
Antwoorden komen op Teams te staan

Alleen en in stilte
Klaar? Lees verder in je boek / werk aan je ficiteopdracht

Slide 18 - Tekstslide

Verwijzen naar personen
Hoe verwijs je naar personen? 

Slide 19 - Tekstslide

Wat is goed:
De jongen waarmee / met wie ik naar school loop, is mijn neef.
A
waarmee
B
met wie

Slide 20 - Quizvraag

Verwijzen naar personen
Als je verwijst naar personen gebruik je een voorzetsel en het woord wie. 
Fout: De agent waarvan ik een bon kreeg, was niet erg vriendelijk. 
Goed: De agent van wie ik een bon kreeg, was niet erg vriendelijk. 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Opdracht
Blz. 180-181
Maak opdracht 1, 2 en 4

Of maak de opdrachten online op Nieuw Nederlands 

Slide 23 - Tekstslide