Les 7 Quiz

Begeleiden en Lesgeven
KT 1
Periode 4, les 7
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
Begeleiden en LesgevenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Begeleiden en Lesgeven
KT 1
Periode 4, les 7

Slide 1 - Tekstslide

Overzicht periode 4
  • les 1: speeddate LWP / wat als je je uitvoering hebt gegeven?
  • les 2: Herhalen: concrete doelstellingen maken voor een les
  • les 3: Observeren kun je leren
  • les 4: Uitleg opdracht presenteren + begin maken
  • les 5: Afmaken opdracht presenteren
  • les 6:Presenteren
  • les 7: Quiz over het afgelopen jaar
  • les 8: Schuiven op de leermeter (Educator)

Slide 2 - Tekstslide

Doel van de quiz
  • Je kennis van de theorie van afgelopen jaar kunnen toepassen.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

1. Wat is didactiek?
A
Mensen die zich hebben verdiept in hoe je het beste een training kunt geven.
B
De theorie die een docent geeft voor je lesvoorbereiding.
C
De wetenschap die zich bezig houdt met hoe je iets het beste aanleert of kunt onderwijzen.
D
De manier waarop je een les organiseert.

Slide 5 - Quizvraag

2. Wat leer je bij B&L?
A
Het uiteindelijk organiseren van een evenement.
B
Het stapsgewijs leren kennismaken met het lesgeven en begeleiden.
C
Theorie, saai.
D
Het kunnen voorbereiden, uitvoeren en evalueren van een les/ training.

Slide 6 - Quizvraag

3. Wat heb je nodig om een goede les of training te geven?
A
veel praktijk
B
goede theorie
C
veel praktijk en goede theorie
D
af en toe praktijk, met hier en daar wat theorie

Slide 7 - Quizvraag

4. De theorie van het les- en leidinggeven in sport- en bewegingssituaties noemen we ook wel...
A
bewegingsdidactiek
B
sportdidactiek
C
algemene didactiek
D
lesgeefdidactiek

Slide 8 - Quizvraag

5. Welke vraag is een sleutelvraag ?

A
Waar moet ik beginnen? (Wat is de beginsituatie)
B
Heb ik mijn doel bereikt? (Wat levert evaluatie van de les mij op?
C
Hoe ga ik mijn les geven? Wat wil ik bereiken? (Wat zijn mijn doelstellingen?)
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 9 - Quizvraag

6. Waarom stel je jezelf de 4 didactische sleutelvragen?
A
Omdat het belangrijk is om te weten welke doelgroep je les geeft.
B
Zodat je na je les of training niet zoveel meer hoeft te doen.
C
Om een goede les of training te kunnen geven.
D
Je denkt dan van tevoren al na over je voor te bereiden les.

Slide 10 - Quizvraag

7. Welke pijlers heeft het didactisch model van Van Gelder?
A
Beginsituatie, doelstelling, les/ training, evaluatie
B
Voorbereiding, uitvoering, evaluatie
C
Beginsituatie, doelstelling, evaluatie
D
Loop t, lukt 't, leeft 't?

Slide 11 - Quizvraag

8. Wat bedoelen we met planmatig werken?
A
Je werkt volgens een plan.
B
Je doet iets nadat je ergens over na hebt gedacht.
C
Beide antwoorden zijn goed

Slide 12 - Quizvraag

9. Uit welke 3 belangrijke stappen bestaat een plan dat je gebruikt bij het lesgeven? (in goede volgorde)
A
realiseren/ evalueren/ plannen
B
evalueren/ uitvoeren/ plannen
C
plannen/ evalueren/ uitvoeren
D
plannen/ uitvoeren/evalueren

Slide 13 - Quizvraag

10. Wat betekent PDCA
A
plannen - doen - checken - aannemen
B
plan-do-check-act
C
praatje - daadje- checken- aannemen
D
Geen van bovenstaande antwoorden is juist

Slide 14 - Quizvraag

11. Hoe stel je een plan op?
A
Door eerst te bepalen wat je doel is
B
Door eerst te observeren
C
Door eerst je doelgroep te bepalen
D
Door eerst zelf een les te maken

Slide 15 - Quizvraag

12. Welke functies heeft een plan?
A
Steunfunctie
B
Alle andere antwoorden zijn goed.
C
Afstemmingsfunctie
D
Verantwoordingsfunctie

Slide 16 - Quizvraag

13. Een plan geeft...
A
Sturing
B
Houvast
C
Afstemming
D
Verantwoording

Slide 17 - Quizvraag

14. Welke soorten planning hebben we?
A
Planning op basis van situatie en tijd
B
Gesloten en open planning
C
Macro, meso en microplanning
D
Planning op basis van doelstellingen

Slide 18 - Quizvraag

15. Als coach van het Nederlands Handbalteam gebruik je waarschijnlijk een:
A
open planning
B
gesloten planning

Slide 19 - Quizvraag

16. Een mesoplanning is een planning voor
A
de lange termijn
B
de korte termijn
C
de middellange termijn

Slide 20 - Quizvraag

17. De opbouw van een les bestaat uit:
A
plaatje - plaatje- daadje
B
Loopt het - lukt het- leeft het
C
Plan - do- check- act
D
begin - kern - eind

Slide 21 - Quizvraag

18. Wanneer deelnemers niet eenzijdig belast moeten worden hebben we het over:
A
deelnemers moeten kunnen oefenen
B
de les/ training moet aansluiten bij de belevingswereld van de deelnemer
C
de oefening zo opbouwen dat het hele lichaam afwisselend wordt belast
D
deelnemers moeten wat kunnen leren

Slide 22 - Quizvraag

19. Wat is de beste manier om een warming-up te geven binnen een gymles op de basisschool?
A
Tikspelletjes spelen
B
Een warming-up is nog niet nodig bij deze leeftijd
C
Heen en weer lopen
D
Rekken en strekken en wat loopwerk

Slide 23 - Quizvraag

20. Wat is de functie van een
warming-up?
A
Fysiologisch; opwarmen van het lichaam
B
Psychologisch: het leidt tot concentratie
C
Pedagogisch: laten zien wat je regels zijn, hoe je met deelnemers omgaat
D
Fun: het moet leuk zijn

Slide 24 - Quizvraag

21. Wat doe je in je les, tijdens de kern?
A
Je leert de deelnemers iets aan en verbetert wat deelnemers al kunnen
B
Je leert de deelnemers iets aan, verbetert de vaardigheden en past oefeningen toe
C
Je verbetert iets wat deelnemers al kunnen en past een oefening toe
D
Je leert deelnemers iets aan.

Slide 25 - Quizvraag

22. Een les bestaat uit één kern.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag

23. Wanneer kun je feedback geven?
A
Voor de les
B
Tijdens de les
C
Na de les
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 27 - Quizvraag

24. Wanneer ga je nadenken over je organisatie van je les/ training?
A
Voor de les
B
Als je een beginsituatie en doelstelling hebt voor je les
C
Als je een doelstelling hebt voor je les
D
Wanneer je een idee krijgt voor de volgende les/ training

Slide 28 - Quizvraag

25. Wat betekent de afkorting VID ook alweer?
A
Veilig - intrinsiek - doordacht
B
voorspelbaar - intensief - doelmatig
C
Veilig - Intensief - Doelmatig
D
voorspelbaar - intrinsiek - doordacht

Slide 29 - Quizvraag

26. Als lesgever kun je
A
de les op gang houden en afsluiten
B
de les starten en op gang houden
C
de les starten en afsluiten
D
de les starten, op gang houden en afsluiten

Slide 30 - Quizvraag

27. Een slechte organisatie van de les kan leiden tot:
A
Ongelukken
B
Tijdverlies
C
Minder plezier
D
Onrust

Slide 31 - Quizvraag

28. Op welke 3 manieren kun je didactische werkvormen indelen?
A
Indeling van de zaal, materiaal en lesgeven
B
Materiaal, indeling van de zaal en organisatorisch
C
Organisatorisch, wijze van aanbieden en ruimte die de lesgever biedt
D
Wijze van aanbieden, indeling van de zaal en organisatorisch

Slide 32 - Quizvraag

29. Bij het geven van een spel heeft de lesgever 3 taken
A
Coachen, deelnemen en begeleiden
B
Spelleider, begeleider en coach
C
Begeleider, scheidsrechter en deelnemer
D
Deelnemer, coach en scheidsrechter

Slide 33 - Quizvraag

30.Als een groep gemakkelijk toegankelijk is voor buitenstanders, dan hebben we het over;
A
De status van een groep
B
De tijd dat een groep bestaat
C
De grootte van een groep
D
De mate van openheid van een groep

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Tekstslide

Volgende les:
Schuiven op de leermeter
(Educator)

Slide 36 - Tekstslide