Dag 5 - thema 11

Woorden
Thema 11: Vrije tijd
DAG 5
1 / 20
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woorden
Thema 11: Vrije tijd
DAG 5

Slide 1 - Slide

Woorden van vandaag
  1. interviewen
  2. het jaar
  3. de kast
  4. de kleren
  5. het koekje
  6. het kwart
  7. de leraar
  8. de lerares 

Slide 2 - Slide

interviewen (ww)
  • vragen stellen aan een persoon en deze persoon geeft antwoord op de vraag

  • TT - ik interview - jij interviewt -
    wij interviewen
  • VT - ik interviewde - wij interviewden
  • VTD - ik heb geïnterviewd

  • zin: Ik interview hem voor de radio.
23

Slide 3 - Slide

het jaar (znw)
  • 365 dagen
    (schrikkeljaar 366 dagen)
  • 12 maanden
  • 4 kwartalen
  • 52 weken
  • seizoenen: de winter - de lente - de zomer - de herfst

  • het jaar - de jaren

  • zin: Dit jaar is 2024. 
24

Slide 4 - Slide

de kast (znw)
  • kun je spullen in opruimen
  • voor boeken of kleren
  • met een deur of zonder een deur

  • de kast - de kasten

  • zin: Ik zet mijn witte map in de kast.
25

Slide 5 - Slide

de kleren (znw)
  • de kleding 

  • zin: Ik doe mijn kleren aan.
  • zin: Ik doe mijn kleren uit.
  • zin: Ik koop mijn kleren vaak in een tweedehandswinkel.
26

Slide 6 - Slide

het koekje (znw)
  • kleine gebakken lekkernij bij de thee of koffie

  • het koekje - de koekjes

  • zin: Ik ga vanmiddag koekjes bakken.
  • zin: Ik vind gemberkoekjes erg lekker.
27

Slide 7 - Slide

het kwart (znw)
  • 1/4
  • 25%
  • het kwart - de kwarten
  • het kwartier (tijd)

  • zin: Er is nog maar een kwart over van alle koekjes.
  • zin: Het is kwart voor elf.
28

Slide 8 - Slide

de leraar (znw)
  • man die lesgeeft 
  • de docent
  • de leraar - de leraren

  • zin: De leraar zoekt zijn bril.
  • zin: De leraar wijst naar het woord.
29

Slide 9 - Slide

de lerares (znw)
  • vrouw die lesgeeft
  • de docente
  • de lerares - de leraressen

  • zin: De lerares schrijft op het bord.
  • zin: Mijn dochter wil later lerares worden.
30

Slide 10 - Slide

Goed of fout?
A - Ik interview hem.
B - Hij heeft hem interviewen.
23
A
A - goed B - goed
B
A - goed B - fout
C
A - fout B - goed
D
A - fout B - fout

Slide 11 - Quiz

Wat zijn de vier
seizoenen van het jaar?
24

Slide 12 - Open question

Ik ... mijn kleren in de ...
25
A
legt - kast
B
leg - kast
C
zet - kast
D
leggen - kast

Slide 13 - Quiz

26
Welke kleren draag jij nu?

Slide 14 - Mind map

Maak een goede zin met de woorden:
willen (ww) / koekje / jij
27

Slide 15 - Open question

Goed of fout:
A - Ik eet een koekje van haar.
B - Zijn koekje is van hem.
27
A
A - goed B - fout
B
A - fout B - fout
C
A - fout B - goed
D
A - goed B - goed

Slide 16 - Quiz

27
Wat hoort er niet bij?
koekje

Slide 17 - Drag question

Wat is goed?
28
A
Een kwart is 1/4.
B
Ik eet een kwart van mijn koekje op.
C
Zij is een kwart lang.
D
Een kwart uur is 15 minuten.

Slide 18 - Quiz

Goed of fout?
A - Zij is de leraar van mijn broer
B - Hij is de lerares van mijn zus.
29 + 30
A
A - fout B - goed
B
A - goed B - goed
C
A - fout B - fout
D
A - goed B - fout

Slide 19 - Quiz

Goed of fout?
A - De lerares heeft haar koffie op.
B - De leraar is haar pen kwijt.
29 + 30
A
A - fout B - goed
B
A - goed B - goed
C
A - fout B - fout
D
A - goed B - fout

Slide 20 - Quiz