A2 thema 5

Lesplan
1. Wie komt naar de huiswerkklas? 
2. 16 juli: spelletjes. 
3. Kahoot KNM: thema 6. 
4. Schrijven: een e-mail. 
5. Boek: 5.3.
6. Grammatica: ik leerde-wij gingen.


1 / 28
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 28 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

Lesplan
1. Wie komt naar de huiswerkklas? 
2. 16 juli: spelletjes. 
3. Kahoot KNM: thema 6. 
4. Schrijven: een e-mail. 
5. Boek: 5.3.
6. Grammatica: ik leerde-wij gingen.


Slide 1 - Slide

Na deze les: 

Je kunt een e-mail schrijven.


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

E-mail schrijven 
U hebt nieuwe kleren gekocht bij een internetwinkel. U bent heel blij met uw aankopen. Alles staat u goed, en de kleding was niet duur. 
U schrijft aan uw zus welke kleding u gekocht heeft. 
En u vertelt haar bij welke winkel u de kleding heeft gekocht. 
Ook adviseert u uw zus om bij dezelfde winkel te kopen. 
Sommige dingen moet u zelf verzinnen. 

Slide 4 - Slide

Advies geven: 

Je kunt beter/het beste/moet paracetamol nemen. 

Je kunt beter/ het beste/moet ......

Slide 5 - Slide

E-mail schrijven 
Hi Lara, 

Hoe gaat het met je? 
Ik heb mooie kleding op internet bij Zalando gekocht . Ik ben heel blij. Het was allemaal goedkoop. Ik heb twee truien en twee broeken gekocht. Ik stuur je een foto van mij in mijn nieuwe kleren mee. Je moet ook eens shoppen bij Zalando. Ze hebben ook schoenen. Dat is echt een winkel voor jou! 
Ik zie je gauw.

Groetjes, 
Nora. 

Slide 6 - Slide

Verleden tijd
Hoe schrijf ik de verleden tijd? 

ik
jij 
hij/zij
stam+de 
stam+te
wandelde
fietste
wij
jullie
zij
stam+den
stam+ten
wandelden
fietsten

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Slide 9 - Link

Slide 10 - Link

Huiswerk

Huiswerk voor donderdag:
Online 5.3 maken.

Slide 11 - Slide

Het pronomen personale is altijd een subject of een object.

Subject
Object
Pronomen personale
Ik ben Sophie! De buurman haat mij...  

Slide 12 - Slide

personaal pronomen
direct 
object
indirect object
Kun je me 
een boek geven?
Ik geef mijn boek aan hem.
ik
jij / je
u
hij
zij/ze
het
wij/we
jullie
zij/ze
mij / me
jou / je
u
hem
haar
het
ons
jullie
hen / ze / hun
subject
object

Slide 13 - Slide

Ik heb de tafel schoongemaakt. Hij is nu schoon. (de tafel - hij)

Het boek ligt op de kast. Ik heb het zelf neergelegd. (het boek - het)

Ze koopt twee nieuwe lampen voor de woonkamer. Ze staan naast de bank. (de lampen - ze)

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Slide 16 - Link

Goed gedaan!

Slide 17 - Slide

Zinsbouw 
Wie? 
werkwoord
Wanneer?
Wat?
Waar?
Ik
loop
elke dag
5 km
in het bos. 
Mijn oma
kookt
op zondag
kippensoep
in de keuken. 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link

Slide 20 - Video

Slide 21 - Link

Schrijven
Schrijf een tekst over je gezin of familie. 
Maak 10 zinnen. 


Slide 22 - Slide

Slide 23 - Link

14
28
16
37
54
99
11
38



Bingo

Slide 24 - Slide

Wie is het? 
1. Ben jij een man? 
2. Ben jij een vrouw?
3. Ben je jong? 
4. Ben je oud? 
5. Heb je bruine/blauwe/groene/grijze ogen? 
6. heb je korte/lange haren? 
7. heb je blonde/rode/donkere haren? 

Slide 25 - Slide

werkwoorden vervoegen

Slide 26 - Slide

werkwoorden A2

de tijden van het werkwoord

Slide 27 - Slide

Hoe was de les van vandaag?
A
moeilijk
B
saai
C
makkelijk
D
leuk

Slide 28 - Quiz