A2 thema 4 pronomen object

Lesplan
1. Luisteren: NAVO. 
2. Dictee: 4.9.
3. Schrijven: een verhaal maken. 
4. Boek: 4.11.
5. Grammatica: hij - zijn - hem - voor hem. 


1 / 26
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 26 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

Lesplan
1. Luisteren: NAVO. 
2. Dictee: 4.9.
3. Schrijven: een verhaal maken. 
4. Boek: 4.11.
5. Grammatica: hij - zijn - hem - voor hem. 


Slide 1 - Slide

Na deze les: 

Je kunt een verhaal in het Nederlands schrijven.


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

NAVO
  • 1. Wat betekent de afkorting NAVO?
  • 2. Wanneer is de NAVO opgericht?
  • 3. Hoeveel landen zijn lid van de NAVO? 
  • 4. Is Nederland lid van de NAVO?
  • 5. Wat is het belangrijkste doel van de NAVO?
  • 6. Wie is de leider van de NAVO?
  • 7. Is de NAVO een militaire organisatie?
  • 8. Welke wereldleiders komen naar de NAVO-top?
  • 9. Wat gaan wereldleiders op de NAVO-top bespreken? 
  • 10. Waarom is de NAVO belangrijk voor Europa?


Slide 4 - Slide

Dictee!
Dictee!

Slide 5 - Slide

Samen een verhaal maken

Slide 6 - Slide

(nieuwe) woorden
de koningin                schitterend 
de koning                    de juwelen 
slank                              het warenhuis 
blond                             de portemonnee 
anoniem                      op blote voeten lopen 
de hoeden                  Dat zit lekker. 

Slide 7 - Slide

Het pronomen personale is altijd een subject of een object.

Subject
Object
Pronomen personale
Ik ben Sophie! De buurman haat mij...  

Slide 8 - Slide

personaal pronomen
direct 
object
indirect object
Kun je me 
een boek geven?
Ik geef mijn boek aan hem.
ik
jij / je
u
hij
zij/ze
het
wij/we
jullie
zij/ze
mij / me
jou / je
u
hem
haar
het
ons
jullie
hen / ze / hun
subject
object

Slide 9 - Slide

Ik heb de tafel schoongemaakt. Hij is nu schoon. (de tafel - hij)

Het boek ligt op de kast. Ik heb het zelf neergelegd. (het boek - het)

Ze koopt twee nieuwe lampen voor de woonkamer. Ze staan naast de bank. (de lampen - ze)

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

Huiswerk

Huiswerk voor morgen:
Online 4.11 maken.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Slide 14 - Link

Goed gedaan!

Slide 15 - Slide

Zinsbouw 
Wie? 
werkwoord
Wanneer?
Wat?
Waar?
Ik
loop
elke dag
5 km
in het bos. 
Mijn oma
kookt
op zondag
kippensoep
in de keuken. 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

Slide 18 - Video

Slide 19 - Link

Schrijven
Schrijf een tekst over je gezin of familie. 
Maak 10 zinnen. 


Slide 20 - Slide

Slide 21 - Link

14
28
16
37
54
99
11
38



Bingo

Slide 22 - Slide

Wie is het? 
1. Ben jij een man? 
2. Ben jij een vrouw?
3. Ben je jong? 
4. Ben je oud? 
5. Heb je bruine/blauwe/groene/grijze ogen? 
6. heb je korte/lange haren? 
7. heb je blonde/rode/donkere haren? 

Slide 23 - Slide

werkwoorden vervoegen

Slide 24 - Slide

werkwoorden A2

de tijden van het werkwoord

Slide 25 - Slide

Hoe was de les van vandaag?
A
moeilijk
B
saai
C
makkelijk
D
leuk

Slide 26 - Quiz