H 3 voorbereiden toetsweek

H. 3
voorbereiden toetsweek
Nederlands
        Welkom!
timer
1:00
Log in --->
 
1 / 55
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H. 3
voorbereiden toetsweek
Nederlands
        Welkom!
timer
1:00
Log in --->
 

Slide 1 - Slide

Planning
- lesdoel
- opdrachten maken in lessonUp
- exit ticket/ afsluiten les
wat gaan we doen
Dit leer je nu
Doen
Terugkijken

Slide 2 - Slide

Lesdoel
                                 
  • ik bereid me goed voor op de toets van a.s. maandag
  • aan het einde van de les weet ik wat ik nog moet oefenen/leren
wat gaan we doen
Dit leer je nu
Doen
Terugkijken

Slide 3 - Slide

3.3 Lezen
wat gaan we doen
Dit leer je nu
Doen
Terugkijken

Slide 4 - Slide

Uit welke drie delen bestaat een tekst? En waar staan ze op de juiste volgorde.
A
kern slot inleiding
B
inleiding kern slot
C
voorbeelden, kern, slot
D
woorden, inleiding, titel

Slide 5 - Quiz

Bestaat de kern vaak uit meerdere alinea's?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

Wat is verkennend lezen?
A
De tekst helemaal lezen
B
De tekst globaal lezen.

Slide 7 - Quiz

Zijn tussenkopjes belangrijk tijdens het lezen?
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quiz

Doel: les 3.3 Lezen
Ik herken het tekstdoel: informeren. 

Slide 9 - Slide

Doel: Ik herken het tekstdoel: informeren. 
Wat is het doel van de schrijver? 
Waarom schrijft een schrijver een tekst? 
Dit noem je het tekstdoel
(Grappig, informatief, overhalen iets te kopen enz)

Vaak wil de schrijver je informeren. Dit tekstdoel komt vaak voor. 
De schrijver wil je informatie geven over ene bepaald onderwerp.
  • nieuwsbericht
  • tekst uit een schoolboek

Slide 10 - Slide

Welke tekst heeft als doel:
  • grappig te zijn
  • informatie te geven
  • iets te kopen

Slide 11 - Slide

Grappig zijn
Informatie 
geven
overhalen iets te kopen

Slide 12 - Drag question

Verkennend lezen
Wat doe je bij verkennend lezen?

Slide 13 - Slide

Verkennend lezen
Wat doe je bij verkennend lezen?
  • Lees de titel.
  • Lees de inleiding.
  • Lees de kopjes.
  • Kijk naar de opvallende woorden.
  • Kijk naar de afbeelding. 

Slide 14 - Slide

Uit welke drie onderdelen bestaat een tekst?

Slide 15 - Open question

Wat doet de schrijver met de tekst als hij als doel heeft jou te informeren?

Slide 16 - Open question

3.5 woorden
wat gaan we doen
Dit leer je nu
Doen
Terugkijken

Slide 17 - Slide

Woorden I
Dit leer je nu
Doen
Terugkijken
de aanpak
griezelig

bereiken
inspireren
de ervaring
hopen
extreem
levensgevaarlijk
opvalend
moedig
de stunt
de uitdaging
zich voornemen om
Doen
timer
0:30

Slide 18 - Slide

Doel les 3.5 Woorden
Doel: Ik weet wat tegenstellingen zijn. 

Goede en ....... tijden

Slide 19 - Slide

Zij steunen elkaar door dik en .....

Slide 20 - Open question

Donald Duck is voor jong en .....

Slide 21 - Open question

Weet jij nog meer tegenstellingen?

Slide 22 - Open question

Doel: Ik weet wat een tegenstelling is. 
Sommige woorden betekenen het tegenovergestelde van elkaar. Je noemt dat een tegenstelling. 
Bijvoorbeeld: 
warm en koud
vies en schoon
rijk en arm
geven en nemen

Slide 23 - Slide

Wat is een tegenstelling?

Slide 24 - Open question

Wat is de tegenstelling van:
enkelvoud

Slide 25 - Open question

Wat is de tegenstelling van: groot

Slide 26 - Open question

Wat is de tegenstelling van: boven

Slide 27 - Open question

Wat is een tegenstelling?

Slide 28 - Open question

Slide 29 - Slide

3.7 grammatica
wat gaan we doen
Dit leer je nu
Doen
Terugkijken

Slide 30 - Slide

Elk puzzelstukje van de zin vertelt iets
Wie levert in?

Onderwerp
Wat  wordt er gedaan?

Werkwoordelijk gezegde en PV
Wanneer


Wat lever ik in?

Lijdend voorwerp
Wat  wordt er gedaan?

Werkwoordelijk gezegde 
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in de zin, ook de persoonsvorm.
Het onderwerp (o) en de PV horen bij elkaar. Ze staan allebei in het enkelvoud of meervoud.

Je vindt het onderwerp door te vragen:
Wie (of wat) + werkwoordelijk gezegde

Bijvoorbeeld: Wie levert in? Antwoord ik
Lijdend voorwerp (lv)

Je vindt het lijdend voorwerp door te vragen:
Wat (of wie) + WG + O

Bijvoorbeeld: wat lever (WG) ik (O)in
Antwoord: mijn dagboekverslag
Stappenplan zinsdelen:

1. Onderstreep de pv
2. Zet wg onder de pv en alle                  anderen werkwoorden die er zijn
3. Vraag: wie of wat + wg
     Zet o onder het onderwerp
4. Vraag wat + weg + o
     Zet lv onder het lijdend                       voorwerp

Slide 31 - Slide

doel  3.7 Grammatica
Ik weet hoe ik 
  • de persoonsvorm
  • het werkwoordelijk gezegde
  • het onderwerp 
  • en het lijdend voorwerp kan vinden in de zin. 


Slide 32 - Slide

Doel les: 3.7 Grammatica

Ik kan de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp kan vinden. 

Vraag: wie of wat + ww gez + o? 

Slide 33 - Slide

Doel les: 3.7 Grammatica
Met een bal heeft Franky twee ramen gebroken. 
Stappenplan zinsdelen: 
  1. Onderstreep de pv. 
  2. Zet wg boven de pv en boven alle andere werkwoorden in de zin. 
  3. Vraag jezelf: Wie of wat + wg. Zet o boven het onderwerp. 
  4. Vraag jezelf: Wie of wat + wg +o = LV (lijdend voorwerp)

Slide 34 - Slide

Doel les: 3.7 Grammatica
Met een bal heeft Franky twee ramen gebroken. 
pv: heeft
wg: heeft gebroken
Wie of wat heeft gebroken = Franky
Wie of wat heeft Franky gebroken = twee ramen

Met een bal / heeft / Franky / twee ramen / gebroken. 

Slide 35 - Slide

Wat vraag ik mijzelf om het onderwerp te vinden?

Slide 36 - Open question

Wat vraag ik mijzelf om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 37 - Open question

Gisteren heb ik in de stad mijn mentor gezien.
PV = WG = O= LV=

Slide 38 - Open question

Op de markt heeft Lize haar laptop verkocht.
PV = WG = O= LV=

Slide 39 - Open question

In het bos is oma haar hondje verloren.
PV = WG = O= LV=

Slide 40 - Open question

3.8 spelling
wat gaan we doen
Dit leer je nu
Doen
Terugkijken

Slide 41 - Slide

Theorie
Dit weet je al
Dit leer je nu
Doen
Doen
Terugkijken

Slide 42 - Slide

Sterk of zwak?

BLAZEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 43 - Quiz

Sterk of zwak?

SCHEREN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 44 - Quiz

Sterke werkwoorden

Slide 45 - Mind map

Sterke werkwoorden

Slide 46 - Slide

Meervouden van zelfstandig naamwoorden
Geheugensteuntje meervoud
Als er van iets meer dan één is, noem je dat een meervoud.

Bijvoorbeeld: de leerlingen in de klas letten goed op.

Er zitten meer dan één leerling in de klas, leerlingen is het meervoud van leerling.

Bij de meeste woorden maak je het meervoud door -en achter het woord te zetten. Soms moet je het woord dan wel veranderen. Bekijk hier onder de verschillende stappen:
1
2
3
4
Geheugensteuntje
Hak het woord in lettergrepen:

bijvoorbeeld: beren
be - ren

De eerste lettergreep be-  eindigd met een een lange klank en is open. Je schrijft dan maar één klinker op en één medeklinker

Uitleg docent
Geheugensteuntje zelfstandig naamwoorden
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een: mens, dier, plant of een ding.

Je kan de of het voor een zelfstandig naamwoord plaatsen
Maak opdr. 8 blz. 180
timer
5:00

Slide 47 - Slide

Meervoud van buur

Slide 48 - Open question

Meervoud van dief

Slide 49 - Open question

Meervoud van spul

Slide 50 - Open question

Meervoud van spoor

Slide 51 - Open question

Meervoud van huis

Slide 52 - Open question

Afsluiten les
Wat gaan we doen
Doen
Terugkijken

Slide 53 - Slide

Lesdoel
                                 
  • ik weet hoe je sterke werkwoorden spelt
  • ik kan meervoud op  -en van zelfstandignaamwoorden spellen 
wat gaan we doen
Dit leer je nu
Doen
Terugkijken

Slide 54 - Slide

Zelfstandig werken
Lesuur 1:
Spelling 3.8
(hoofdstuk 3, paragraaf 8)

Maak de volgende opdrachten:
2-3-4-5-6-7

Klaar oefenen met sterke werkwoorden
Lesuur 2:
Spelling 3.8
(hoofdstuk 3, paragraaf 8)

Maak de volgende opdrachten:
8-9-11

Klaar oefenen met meervouw
Klaar:
  • Extra oefenen met spelling en grammatica:

maak in het werkboek extra spelling of extra grammatica 
blz. 198
blz. 201

Slide 55 - Slide