Unit 3/4

Unit 3 + 4: What to expect (2 workbooks)
1. Present Perfect & Past Simple          (Hfst 3)
2. Present Simple                                        (Hfst 4)
3.  Possessive Pronouns                          (hfst 4)
4. Who/which/that/whose/whom        (hfst 4)
   --> Stones:       : Hfst 3: Alleen stones 7 
                                  : Hfst 4: Alleen stones 11/12 
   --> Words : Alleen words hfst 4
1 / 22
next
Slide 1: Slide
Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Unit 3 + 4: What to expect (2 workbooks)
1. Present Perfect & Past Simple          (Hfst 3)
2. Present Simple                                        (Hfst 4)
3.  Possessive Pronouns                          (hfst 4)
4. Who/which/that/whose/whom        (hfst 4)
   --> Stones:       : Hfst 3: Alleen stones 7 
                                  : Hfst 4: Alleen stones 11/12 
   --> Words : Alleen words hfst 4

Slide 1 - Slide

Unit 4: Possessive pronouns
Goal: At the end of the lesson you will all under-
stand what a pronoun is and how to use it!

What does possess mean? I possess something...

Slide 2 - Slide

Finish the sentence
This is (mijn) my   book, it is  mine
This is (jouw) your. book, it is  yours
This is (haar) her   book, it is  hers          
This is (zijn)his   book, it is  his
This is (ons)our   book, it is ours
This is (jullie) your  book, it is  yours
This is (hun) their  book, it is theirs

Slide 3 - Slide

Betrekkelijke voornaamwoorden
De docent, DIE altijd naar koffie ruikt, is ziek vandaag (komma)
De auto van Vergeer, DIE nieuw is, heeft nu al reparaties nodig. (komma)

De jongen DIE te laat kwam moest een briefje halen
Het gebouw DAT instortte wordt volgend jaar opnieuw gebouwd. 

Je ziet dus dat betrekkelijke voornaamwoorden vooral DIE of DAT zijn. 

 

Slide 4 - Slide

And now in English: who, which en that
betekenis: die of dat
The teacher, who always smells like coffee, is ill.
Miss V's car, which is new, already needs repairing.

The boy who/that was late had to get a late-note.
The building which/that collapsed will be rebuild.

Zinnen zonder komma kunnen naast who/which ook THAT krijgen. 
Zinnen met een komma, krijgen maar 1 antwoord. 


Slide 5 - Slide

Two more...   whom en      whose 
Betekenis:         wie    en       wiens
Aan wie/met wie, voor wie
To whom did you give your phone?
With Whom are you buying your promdress?
For whom are you buying this present?
 
Wiens proefwerk is dit? Het is foutloos gemaakt!
Whose test is this? It is flawless y'all!

Next slide: now you try! 

Slide 6 - Slide

Choose: who/which/that/whose/whom
  1. I don’t like people .............   gossip about their friends.
2. This is a picture of Jaimy,  ....... is a colleague of mine.
3. The woman,   ............. book I have, is my cousin.
4. The bomb............. went off in Beirut this morning, caused a lot of damage.
5. Most people  .............  I know were born in this city.
6. You can offer me nothing  .............  would interest me.
7. This is the man  .............  car I borrowed.
8. The girl to .............  the song is written, is a student at this school.
9. The cap …… I saw in the shop is red.
25. He’s the teacher …… teaches us English.

Slide 7 - Slide

Present perfect saay whaat?
1. Wanneer het resultaat belangrijk is
(she has written five letters today)

2. Als iets in het verleden begonnen is en nog niet is afgelopen/resultaat nog zichtbaar is. 
(I have lived in Utrecht for two years now/She has broken her leg)

3. Als iets nog nooit is gebeurd
(We have never been to Australia)

Slide 8 - Slide

Hoe maak ik de present perfect?
Kies eerst bij elk persoon:
Has: she, he it.                 SHIT= begint met letter S, dus de ww krijgen ook een S op het eind. 
Have: I, you, we, they

+ voltooid deelwoord: +ED achter het werkwoord of 3e rijtje

She has seen/we have lost/I have been 

Slide 9 - Slide

FYNNEJASSS
F: for
Y: yet
N: never
N: Now
E: ever                                                   Als deze woorden in een zin staan, praat je
J: just                                                    altijd over de present perfect.
A: already
S: still
S: so (far)
S: since 

Slide 10 - Slide


1. I (not / work) today.         I haven't worked today (resultaat)
2. We (buy) a new lamp.    We have bought .. (resultaat)    
3. We (not / plan) our holiday yet.  We haven't planned  
4. Where (be / you) ?   Where have you been?          
5. He (write) five letters.    He has written five letters.     
6. She (not / see) him for a long time.  She hasn't seen him.       
7. (be / you) at school?               
8. School (not / start) yet.   School has not started YET     
9. (speak / he) to his boss?   Has he spoken to his boss?   
10. No, he (have / not) the time yet.    No, he h.......  

Slide 11 - Slide

Past Simple (verleden tijd
Als iets volledig is afgelopen en dus in het verleden is gebeurd. 

Signaalwoorden: yesterday, last week, a year ago, 2012, then.

+: She went to the cinema last night
- She didn't GO (hele ww) to the cinema last night
? Did she GO to the cinema last night?

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Practise in Showbie
In showbie is op 6 februari een map aangemaakt met opdrachten over de Past simple en de Present perfect. Ik heb deze opdracht opnieuw in een PTA4 Engels map gezet. In deze map staat ook andere opdrachten, linkjes en uitleg en een proeftoets. 

Ook staat er een linkje van meestergijs. 

Deze link bevat een grammatica uitleg van A3 die een grammatica PO kregen. Ze bespreken hier ook de present perfect en past simple en op het eind de present simple. De andere tijd (present continuous en past perfect mag je overslaan). Je kan het filmpje pauzeren en de opdrachten maken en controleren die ze hebben gemaakt. 

Slide 14 - Slide

De rest
De dia's die volgen zijn huiswerk dingen. Die kun je erbij horen om te kijken hoe je de opdrachten hebt gemaakt. 

Slide 15 - Slide

Put the possessive pronouns to the test
WB page 25 (workbook B), exercise 4

Who-which-that-whose: WB page 12, exercise 12 + 13, 
                                                     WB p. 24, exercise 2 

Stones: Read TB p. 78 (stone 11/12), WB blz 16, ex 21/22

Slide 16 - Slide

Today: 6th of February
Have you finished the Showbie exercises?

Yes:-)     WB 1A, page 113. TB page 121
Please do exercise: 3a/3b/5a/5B

No:-(   please hand it in today and the exercise above will be homework for you. 

Slide 17 - Slide

Planning
1. This week: Thursday LUIVA

2. PO introduction two weeks long after the holiday

0-3: Je probeert niet tot amper Engels te praten in de les. 
4-6: Je probeert matig tot redelijk in het Engels te praten in de les
7-8: Je praat voornamelijk Engels in de les
9-10; Je zegt alles in het Engels en er zitten geen Nederlandse woorden tussen.

3. Unit 3 + 4: Thursday 12th of March

Slide 18 - Slide

Now continue working (WB 1A)
WB 1A, page 62, exercise 12 + 13 + Test Yourself exercise 2 (page 73/74)

- Staan er verleden tijdsbepalingen in zoals last week, yesterday, 10 years ago: gebruik de Past Simple

- staan er woorden in van FYNEJASSS/gaat het om het resultaat/doen mensen het al langer of hebben ze het nog nooit gedaan? Present Perfect:has/have + voltooid deelwoord

Slide 19 - Slide

Present simple
Tegenwoordige tijd: gebruik je als je praat over
Gewoonte en feiten

Schrijf op:
- 5 zinnen over dingen die je wekelijks/dagelijks/jaarlijks doet. Maar ook zinnen over feitjes over jou/over het leven. 
'I go to school five days a week/I dance in my room every night' 

Slide 20 - Slide

Ja, en dan?
- Verander nu elk persoon van I --> Naam van een vriend(in)
                                                           
- Kies 3 zinnen uit die je nu ontkennend maakt: welke twee woorden gebruik je dan?

- Kies 2 zinnen uit die je vragend maakt: Welke twee woorden
gebruik je dan? 

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Link