Grammatica zinsdelen en woordsoorten h4

Donderdag 24 maart
Instapopdracht bespreken
Zinsdelen: even oefenen
Uitleg bijwoordelijke bepalingen
M. opdr. 3 t/m 5, blz. 52 en 53
1 / 53
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Donderdag 24 maart
Instapopdracht bespreken
Zinsdelen: even oefenen
Uitleg bijwoordelijke bepalingen
M. opdr. 3 t/m 5, blz. 52 en 53

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Mijn vrienden hebben regelmatig flinke verslagen geschreven voor aardrijkskunde.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Sindsdien wordt de stof bij alle vakken door de leerlingen beter uitgewerkt.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

BWB
- Niet elke zin heeft een bwb.
- Er kunnen meer bwb's in een zin staan. 
- BWB begint vaak met een VZ. 
- Woorden als: niet, wel, misschien, waarschijnlijk, zeker, absoluut, etc -> BWB


Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Bijwoordelijke bepaling

Slide 5 - Slide

VWO moet de verschillende soorten bwb's kunnen herkennen. 
Bijwoordelijke bepaling
voorbeelden (welke vragen?)
| Ik | koop | een fiets.||
| Ik | koop | morgen | een fiets | in de winkel. ||
| Hij | gaat | trainen.|| 
| Over een week | gaat | hij | flink | trainen |   in het sportcentrum. ||


Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wat wil je nog herhalen?
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
zin in stukken verdelen

Slide 7 - Poll

This item has no instructions

Dinsdag 29 maart
Lezen ('5) 
M. opdracht 7, online par. 4.7 (max. 10 min.)
Uitleg bijwoorden
M. opdracht 1 en 3

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Noteer een zin met een bijwoordelijke bepaling van plaats.

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Noteer een zin met een bijwoordelijke bepaling van tijd.

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Noteer een zin met een bijwoordelijke bepaling van oorzaak.

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Noteer een zin met een bijwoordelijke bepaling van richting.

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Dinsdag 29 maart
Bespreken opdracht 3 t/m 5
M. opdracht 7, blz. 53 (enkele zinnen samen)
Uitleg bijwoorden
Begrepen? Even checken
M. opdracht 4, par. 4.8 online

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Donderdag 31 maart
Lezen ('5) 
Bespreken opdracht 7: enkele zinnen van opdracht 7 samen. 
Uitleg bijwoord
Begrepen? Even checken
M. opdracht 1 en 3, par. 4.8

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Verplaats jij je met de fiets?

Door alle aandacht voor sharing kon deze fietsdeeldienst veel klanten werven.


Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Swapfiets is populair vanwege de uitstekende service.

Dat bedrag betaal je aan het begin van de maand.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Bijwoord (BW)

Veelvoorkomende bijwoorden:

  • altijd, plotseling, soms, even, overal, waar, hoe, nog, ook, wel, toch, eigenlijk, niet, nooit, misschien, helaas, hopelijk

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Bijwoord
Een bijwoordelijke bepaling van één woord bestaat uit een bijwoord.

Er bestaan veel verschillende bijwoorden. Een bijwoord zegt iets over tijd, plaats, zekerheid of ontkenning. De vraagwoorden horen er ook bij.

niet, morgen, maandag, wel, zeker, soms, waarom




Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Bijwoord of bijwoordelijke bepaling?
Het verschil tussen bijwoordelijke bepaling en bijwoord:
Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel.
Een bijwoord is een woordsoort.
Ze zijn onveranderlijk.
Waar en wanneer zijn bijwoorden want het gaat om plaats en tijd.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Bijwoord
Een bijwoord kan ook iets zeggen over een:

Werkwoord
  • Op school leerde ik netjes schrijven.
Bijvoeglijk naamwoord
  • Dit park bevat prachtig mooie visvijvers.
Ander bijwoord
  • Kjeld Nuis kan heel hard schaatsen.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn bijwoorden?
A
Geven extra informatie bij een werkwoord
B
Geven extra informatie bij een zelfstandig naamwoord
C
Geven extra informatie bij een bijvoeglijk naamwoord.
D
Geven extra informatie bij een ander bijwoord.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de bijwoorden?
A
in, op, onder
B
gedurende, tijdens, te
C
heel, niet, snel
D
erg, wel, over

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Straks, hier en overal zijn bijwoorden. Wat zijn ook bijwoorden?
A
Woorden als nog, immers en niet
B
Woorden als waardoor, waarmee en hoe
C
Woorden als mooie, gele en houten
D
Woorden als wie, wat en welke

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Een bijwoord kan alleen iets zeggen over een ander bijwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions


Zoek de bijwoorden

Als je daar rechtsaf gaat, kom je bij het feest.
A
je
B
rechtsaf
C
daar
D
bij

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Het bijwoord kan iets zeggen over:
A
Het bn of een ww
B
Het zn of een bn
C
Het belangrijkste ww
D
Het ww of een voorzetsel

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Zoek het bijwoord:
A
Ik
B
altijd
C
heb
D
pech

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Losse woorden als bijwoordelijke bepaling zijn als woordsoort altijd een bijwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Donderdag
Bespreken opdracht 1 en 3
Aan de hand van opdracht in Talent extra zinsdelen herhalen
M. opdracht 4 t/m 7, par. 4.8

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Maandag
Bespreken opdracht 4 t/m 7, par. 4.8
Een zinnetje ontleden
Woordsoorten alles door elkaar: bestudeer de theorie in deze LessonUp 
Maak twee opdrachten op cambiumned (zie link op laatste slide)

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Ontleed onderstaande zin


Magdaline geeft tijdens de les Maartje de stof van de toets door.

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Woordsoorten die je moet kennen:
  • lidwoorden: bepaald en onbepaald
  • werkwoorden: zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoord
  • zelfstandige naamwoorden + eigennaam
  • voorzetsel
  • bijvoeglijk naamwoord
  • bijwoord
  • voegwoord
  • voornaamwoorden: aanwijzend, vragend, persoonlijk, bezittelijk

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Lidwoord (lw)
Het Nederlands kent drie lidwoorden (lw): de, het, een


Slide 33 - Slide

This item has no instructions

LW deel 2
De drie lidwoorden worden verdeeld in

Het bepaalde lidwoord (blw): de, het (geeft één speciaal ding aan)
Het onbepaalde lidwoord: een (kan elke willekeurig ding zijn)

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Het voorzetsel (vz)
Een voorzetsel is een woord dat je niet kunt veranderen. Het is dus altijd hetzelfde, of het nu voor een zn in enkel- of in meervoud staat.
Je kunt een vz voor een zelfstandig naamwoord zetten:
De vogel vloog tegen het raam.

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Het aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw.)


Het woord zegt het al; het aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.
Kijk hier voor voorbeelden.

Deze, die, dit, dat, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), dezelfde, hetzelfde, zelf)

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
Het bezittelijk voornaamwoord staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. Het zelfstandig naamwoord is dan van iemand.


Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Het zelfstandig naamwoord (zn)
Zelfstandig naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten.

Znw is een naam voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

ZN deel 2

Ook eigennamen (Caro, Frankrijk, de Mont Blanc, de Amstel) zijn zelfstandige naamwoorden.

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Het bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een  zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord. Vaak staan ze voor het zn waar ze bij horen, maar niet altijd!
Voorbeelden:
de rode auto -->  rode zegt iets over auto en is dus bn.
de auto is rood --> rood zegt auto en is dus bn.

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Het vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Het vragend voornaamwoord verwijst naar personen of dingen die ergens naar 'vragen'.
De vragende voornaamwoorden zijn: wie, wiens, wat, wat voor (een), welk en welke

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Het bijwoord (bw)
Een bijwoord zegt iets over hoe, wanneer, waar iets gebeurt. Een bijwoord kan iets zeggen over alle andere woordsoorten BEHALVE over een zn (want dat doet het bn al).


Als zinsdeel is het bijwoord in zijn eentje een bijwoordelijke bepaling.

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Het koppelwerkwoord (kww)
Bij een naamwoordelijk gezegde is er altijd sprake van een koppelwerkwoord in combinatie met een naamwoordelijk deel, dat wordt dan samen met de rest van de werkwoorden het naamwoordelijk gezegde genoemd.
De kww zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten  (dunken) en (voorkomen)   

Slide 43 - Slide

Let op betekenissen:
lijken: niet in lijken op
schijnen: niet als in de zon schijnt
heten: niet als in ik heet Caro, maar als het heet hier leuk te zijn (soort schijnen)
dunken en voorkomen: zie heten

Het zelfstandig werkwoord (zww)
Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in een zin en geeft altijd een handeling (actie) aan. Het zelfstandig werkwoord is voor de betekenis van een zin onmisbaar. Als je het weg zou laten in een zin, blijft een zin over die niet te begrijpen is.


Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Het hulpwerkwoord (hww)
Hulpwerkwoorden staan nooit in hun ééntje in een zin!
Ze komen dus alleen voor als er twee of meer werkwoorden in de zin staan.
Hulpwerkwoorden bieden hulp aan het zelfstandig werkwoord of het koppelwerkwoord.
In een zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden voorkomen.

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen.
Vervang de persoonlijke voornaamwoorden door namen van personen als je het niet zeker weet. Kun je het niet vervangen door een naam, dan is het dus geen persoonlijk voornaamwoord!

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Voegwoorden
  1. (Nevenschikkende) voegwoorden: en, dus, maar, of, want 
  2. (Onderschikkende) voegwoorden: aangezien, omdat, terwijl, toen, zodra, dat...

Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Voegwoorden
Nevenschikkende voegwoorden verbinden:


  • twee woorden
  • twee woordgroepen
  • twee hoofdzinnen
  • twee bijzinnen

Slide 48 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag!
Maak een keuze: Welke woordsoort vind jij nog lastig? Bekijk de uitleg in deze LessonUp.

Oefenen: www.cambiumned.nl > grammatica > woordsoorten.

Oefen minimaal twee onderdelen die jij nog lastig vindt. Maak een screenshot als je klaar bent en lever in via deze LessonUp.

Slide 49 - Slide

This item has no instructions

Woordsoortenopdracht 1

Slide 50 - Open question

This item has no instructions

Woordsoortenopdracht 2

Slide 51 - Open question

This item has no instructions

Woordsoortenopdracht 3

Slide 52 - Open question

This item has no instructions

Slide 53 - Link

This item has no instructions