Spellingsles werkwoordspelling

• Spelling
• Basisschool
• Groep 6

Fietsen (vt) - Hij ... over straat

1. Fietst
2. Fietste
3. Fiets
4. Fietsde

Wat is de hij-vorm in de verleden tijd van antwoorden?

Wat is de hij-vorm tegenwoordige tijd van antwoorden?

Wat is de verleden tijd van hij glanst?

1. Hij glansde
2. Hij glanste

Beleven (vt) - Hij ... een spannend avontuur

Reizen (vt) - Wij ... een maand lang door Nepal.

Belanden (vt) - Met de auto ... we op een berg.

Wat is de verleden tijd van maken?

1. Maakt
2. Maak
3. Maakde
4. Maakte

Wat is de verleden tijd van hij spit?

1. Hij spit
2. Hij spitte
3. Hij spite
4. Hij spitten

Belanden - Gisteren ... een propje op mijn tafel

1. belandt
2. beland
3. belandde
4. belande

Wat is de verleden tijd van: Ik lunch?

Wat is de verleden tijd van: ik verf?

Wat is de verleden tijd van omhelzen? Hij ...

Wat is de verleden tijd van beroven? Hij ...

Wat is de verleden tijd van plonzen?
Ik ...