Les 17 maart

V1G
Welkom terug op school! 

 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides.

Items in this lesson

V1G
Welkom terug op school! 

 

Slide 1 - Slide

Lesdoel
- Je weet wat we de komende tijd gaan doen
- Je weet wanneer je een komma, dubbele punt en aanhalingstekens moet zetten
- Je weet wat directe en indirecte rede is

Slide 2 - Slide

Lesprogramma
- Welkom en even bijpraten (10 min)
- Planning (5 min)
- Uitleg spelling (10 min)
- Zelfstandig werken (15 min)
- Afsluiting (5 min)

Slide 3 - Slide

Planning
15 - 19 mrt: afronding lezen Dief en H6 Spelling
22 - 26 mrt: Project Angstzweet
29 mrt - 2 apr: Project Angstzweet
5 - 9 april: Project Angstzweet
12 - 16 apr:  opfrissen H3 en H4 (ww) spelling, grammatica en formuleren en formatieve toets hierover
19 - 23 apr: Diataalmeting en formatieve toets bespreken
MEIVAKANTIE 
(TEA4: Toets H1 t/m H6 (ww)spelling, grammatica en formuleren)

Slide 4 - Slide

Spelling

Slide 5 - Slide

Verschillen in betekenis

Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen.


Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen.

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 6 - Slide

Wanneer gebruik je een komma?

Slide 7 - Slide

Komma (blz. 184)
Je gebruikt een komma om een zin beter leesbaar te maken. 
Je zet een komma:
  • tussen twee persoonsvormen:
  • tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en)
  • tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin
  • voor maar, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat en zodra

Slide 8 - Slide

Wanneer gebruik je een dubbele punt?

Slide 9 - Slide

Dubbele punt (blz. 184)
Je gebruikt een dubbele punt als je iets aankondigt, bijvoorbeeld:

  • een opsomming: Rianne spreekt vier talen: Nederlands, Frans, Engels en Duits.
  • een toelichting: We eten elke dag twee stuks fruit: dat is gezond.
  • een citaat: Vader zei: 'Ik zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.'

Slide 10 - Slide

DIRECTE   REDE
  • je citeert iemand                          (=schrijft precies op wat iemand zegt)
  • daarbij gebruik je aanhalingstekens

Slide 11 - Slide

voorbeelden
  • Jan zegt: "Ik ben vreselijk moe."
  • "Ben je te laat naar bed gegaan?", vraagt Marieke.

Slide 12 - Slide

INDIRECTE   REDE
  • je vermeldt in jouw woorden wat iemand anders             gezegd heeft (zoals bij roddelen)

Slide 13 - Slide

voorbeelden
  • Pieter beweert dat hij heel veel geld verdient met zijn bijbaantje.
  • Lianne vraagt zich af of hij zijn geld wel op een eerlijke manier verdient.


Slide 14 - Slide

(In)directe rede

Directe rede:  (citaat) - aanhalingstekens

  • Vader zei: 'Ik zet de vuile borden wel in de vaatwasser.'


Indirecte rede:  - geen aanhalingstekens

  • Vader zei dat hij de vuile borden wel in de vaatwasser zou zetten.'
Let op onderwerp en gezegde

Slide 15 - Slide

even checken

Staan de volgende zinnen in de directe of indirecte rede?


1a- Dennis vraagt: "Wat is het huiswerk voor morgen?"


1b- Dennis vraagt wat het huiswerk voor morgen is.



Slide 16 - Slide

Je kunt zinnen in de directe rede dus omzetten naar indirecte rede (en andersom).


2a- "Heb je zin om vrijdag naar de bioscoop te

          gaan?" vroeg Sandra aan Denise.


2b- Sandra vroeg aan Denise of ze vrijdag zin

        had om naar de bioscoop te gaan.

Slide 17 - Slide

Aanhalingstekens (blz. 184)
Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt.  Je citeert.
Om het citaat zelf zet je aanhalingstekens. 
Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.
- Hij zei: 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug.'

Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
- 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug', zei hij.



Slide 18 - Slide

'Vanmiddag om vier uur gaan we terug', zei hij.
Dit is:
a. Directe rede (twee vingers)
b. Indirecte rede (drie vingers)

Slide 19 - Slide

In de indirecte rede gebruik je geen aanhalingstekens
a. Dit is waar (twee vingers)
b. Dit is niet waar (drie vingers)

Slide 20 - Slide

Aan de slag
Wat: Nieuw Nederlands online/ Planning: Spelling H6, maak de opdrachten die klaarstaan. 
= Huiswerk voor morgen

Slide 21 - Slide

Afsluiting
- Zijn de lesdoelen bereikt?

Huiswerk: opdrachten H6 Spelling 

Slide 22 - Slide