Herhaling H3 en H4 (LD 1 en 2)

H3 en H4




Ga rustig zitten op je plek.
Leg je wiskundespullen open op tafel.
Leg je iPad omgedraaid op tafel neer.

1 / 52
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H3 en H4




Ga rustig zitten op je plek.
Leg je wiskundespullen open op tafel.
Leg je iPad omgedraaid op tafel neer.

Slide 1 - Slide

Opbouw les 
  • Start
  • Terugblik 
  • Aan de slag
  • Afsluiten

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Ik kan nagaan of twee figuren gelijkvormig zijn.

Voorkennis H3

Slide 4 - Slide

Gelijkvormigheid herkennen
Twee figuren zijn gelijkvormig als ...

... alle overeenkomstige hoeken even groot zijn. 
... de tabel van de zijden een verhoudingstabel is.


Dit moet je uit je hoofd leren!

Slide 5 - Slide

Gelijkvormigheid herkennen
Stap 1   Noteer de hoeken die even groot zijn
Stap 2  Teken de tabel van de zijden
Stap 3  Bereken de factor bij elke kolom 
Stap 4  Antwoord geven



(Lukt bovenstaande? Dan zijn de figuren gelijkvormig)
(Is hij overal hetzelfde?)

Slide 6 - Slide

Rekenen met gelijkvormigheid

Stap 1   Maak een schets van beide figuren in dezelfde stand.

Stap 2  Noteer de maten erbij die gegeven zijn.

Stap 3  Maak de tabel van de zijden.
Stap 4  Bereken de factor.

Stap 5  Bereken de onbekende lengte.
Vind je kruislings vermenigvuldigen fijner, dan sla je deze stap over.

Slide 7 - Slide

Hoeken berekenen
  1. Gestrekte hoek = 180 graden
  2. Rechte hoek = 90 graden
  3. Volle hoek = 360 graden
  4. Overstaande hoeken zijn gelijk
  5. Hoekensom driehoek = 180 graden
  6. Hoekensom vierhoek = 360 graden
  7. Basishoeken van een gelijkbenige driehoek zijn gelijk

WAT?

HOE?

WAAROM?

Slide 8 - Slide

Hoeken berekenen

Gebruik de eigenschappen van soorten hoeken en vlakke figuren om een hoek te berekenen.


Let op hoeken berekenen is niet meten!! (Geen geodriehoek nodig!)

A1=180°40°=140°
(gestrekte hoek)
Wat
Hoe
Waarom

Slide 9 - Slide

Eigenschappen van driehoeken

Rechthoekige driehoek   


Heeft een rechte hoek 

              (rechte hoek)

            


A=90°

Slide 10 - Slide

Eigenschappen van driehoeken

Gelijkbenige driehoek   


Twee gelijke zijden 

DF = EF

Twee gelijke hoeken 

              (basishoeken)

Lijnsymmetrisch

1 symmetrieas

D=E

Slide 11 - Slide

Eigenschappen van driehoeken

Gelijkzijdige driehoek   


Alle zijden zijn even lang.

GH = HI = IG

Alle hoeken zijn even groot.

              

Lijn- en draaisymmetrisch

3 symmetrieassen, kleinste draaihoek = 120 graden

G=H=I=60°

Slide 12 - Slide

Ik kan hoeken berekenen met behulp van F-hoeken en Z-hoeken.

paragraaf 3.1

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

F-hoeken

Gebruik de eigenschappen van soorten hoeken en 

vlakke figuren om een hoek te berekenen.

Let op hoeken berekenen is niet meten!! (Geen geodriehoek nodig!)


Wanneer je in een figuur twee evenwijdige lijnen hebt kun je gebruik maken van F-hoeken.


Notatie

∠B₁ = ∠C₁  (F-hoek)


Slide 15 - Slide

Z-hoeken

Gebruik de eigenschappen van soorten hoeken en 

vlakke figuren om een hoek te berekenen.

Let op hoeken berekenen is niet meten!! (Geen geodriehoek nodig!)


Wanneer je in een figuur twee evenwijdige lijnen hebt kun je gebruik maken van Z-hoeken.


Notatie

∠S₂ = ∠R₄  (Z-hoek)


Slide 16 - Slide

Ik kan van een vermoeden, een bewijs en stelling redeneren.

paragraaf 3.2

Slide 17 - Slide

Vermoeden, bewijs en stelling
Vermoeden:  Een bewering waarvan men denkt dat deze waar is, 
                  zonder daarvan zeker te zijn. 

Bewijs:        Als je de juistheid van een vermoeden kan aantonen met behulp van                                 eigenschappen en sluitende redeneringen.

Stelling:      Als er een bewijs is voor een vermoeden mag dit vermoeden een stelling                            noemen.

Slide 18 - Slide

Ik kan een figuur spiegelen in een lijn of punt.

paragraaf 3.3

Slide 19 - Slide

Spiegelen in een punt

Slide 20 - Slide

Spiegelen in een lijn

Slide 21 - Slide

Gelijkbenige trapezium

Dit trapezium is lijnsymmetrisch.

Slide 22 - Slide

Ik kan een vergelijking oplossen met ontbinden in factoren.

Paragraaf 4.1

Slide 23 - Slide

Stap 1  Noteer de a, b en c 
Bedenk goed welke waarden de a, b en c hebben.

Voorbeeld:         x² + 2 + 7x = 0                                    

Bedenk dat de standaardvorm van een vergelijking met een drieterm er zo uit ziet:    
x² + x + c  = 0 

Dus in dit voorbeeld:  a = 1                     
                             b = 7                     
                             c = 2                       

Slide 24 - Slide

Stap 2  Bereken de discriminant (D).
Hoeveel oplossingen een vergelijking heeft kun je uitzoeken door de discriminant te berekenen. De formule van de discriminant (D)

D > 0 twee snijpunten
D = 0 één snijpunt
D < 0 geen snijpunten 

Slide 25 - Slide

Stap 2  Bereken de waarden van x.
De uitslag van de discriminant is bepalend voor de het aantal oplossingen van de vergelijking.

D > 0 twee snijpunten 
D = 0 één snijpunt     
D < 0 geen snijpunten 

Slide 26 - Slide

Ontbinden in factoren (tweeterm)
Ontbinden van een tweeterm.

Deze methode kun je alleen gebruiken bij de vorm:   x² + ... x = 0

x² + 3x = x (x + 3)
6x² + 2x = x (6x + 2) = 2x (3x + 1)          

Haal steeds de gemeenschappelijke factor voor de haakjes!

Slide 27 - Slide

Ontbinden in factoren (drieterm)          
Voor het ontbinden van een drieterm gebruiken we de product-som methode

Deze methode kun je alleen gebruiken bij de vorm:   x² + ... x + ... = 0
Dit methode kan dus alleen als a = 1.

Product is de uitkomst van een vermenigvuldiging.
Som is de uitkomst van een optelling.

Slide 28 - Slide

Los de vergelijking op.



Stap 1   2x² - 32x - 72 = 0
Stap 2   x² - 16x - 36= 0
Stap 3   (x + 2) ( x - 18) = 0
Stap 4    x + 2 = 0  ∨  x - 18 = 0
            x = -2      ∨  x = 18 
Stappenplan

Vergelijking oplossen

Stap 1 Neem de vergelijking over.
Stap 2 Schrijf in de vorm: x² + .. x + .. = 0
Stap 3 Ontbind in factoren
Stap 4 Los op  



: 2
som = -16
product = -36

2 + - 18 = -16    en 2 • -18 = -36

Slide 29 - Slide

Kwadratische vergelijkingen oplossen
Als je de kwadratische vergelijking in de vorm x² = getal hebt geschreven kun je aflezen hoeveel oplossingen deze heeft.       

getal > 0    De vergelijking heeft twee oplossing (positief en negatief).

getal = 0    De vergelijking heeft een oplossing, namelijk x=0.

getal < 0   De vergelijking heeft geen oplossing, want een wortel uit een negatief getal
               bestaat niet.

Slide 30 - Slide

Verschil van twee kwadraten

Een soort gelijke vergelijking kan je snellen ontbinden in factoren.
Een vergelijking in de vorm:    x² - p² = o

x² - p² = 0
(x - p) (x + p) = 0
Dit noemen we ook wel een merkwaardig product.

Voorbeeld los op          x² - 16 = 0                     Verschil van twee kwadraten
                               (x + 4) (x - 4) = 0
                               x = -4  ∨  x = 4




Slide 31 - Slide

Ik kan bij een kwadratische vergelijking met kwadraat afsplitsen oplossen.



Paragraaf 4.2

Slide 32 - Slide

Kwadraat afsplitsen bij drietermen    
Vooraf handig om te weten: 

Merkwaardige producten
(a - b) (a + b) =  a² - b²   (verschil van twee kwadraten)

(a + b)² = a² + 2ab + b²              
(a - b)² = a² - 2ab + b²
Hierin is 2ab steeds het dubbel product.





Slide 33 - Slide

Kwadraat afsplitsen bij drietermen    
Nu andersom!

De formule y = + 10x + 25 kun je in de vorm y = (x + ...)² schrijven.

x² en 25 zijn beide kwadraten!

dus y = (x + 5)²  

Check!   haakjes wegwerken (x + 5)² = x² + 10x + 25,      2•5x is het dubbel product.









Slide 34 - Slide

Kwadraat afsplitsen bij drietermen    
Nu vergelijkingen oplossen met kwadraat afsplitsen!

x² - 6x + 4 = 0                           bedenk dat    x² - 6x = (x + 3)² - 9
(x + 3)² - 9 + 4 = 0                     stap 1  Kwadraat afsplitsen
(x + 3)² - 5 = 0                          stap 2  Herleid 
(x + 3)² = 5                               stap 3  Schrijf de vergelijking in de vorm (.. + ..)² = ..
x + 3 = √5   ∨    x + 3 = -√5        stap 4  Berekenen en los op!
x = -3 + √5  ∨    x = -3 - √5
                                                    










Slide 35 - Slide

Kwadraat afsplitsen bij drietermen    
Stappenplan

stap 1  Kwadraat afsplitsen
stap 2  Herleid 
stap 3  Schrijf de vergelijking in de vorm (.. + ..)² = ..
stap 4  Berekenen en los op!

                                                    










Slide 36 - Slide

Ik kan een vergelijking oplossen met de abc-formule.
Succescriteria
Ik kan de discriminant bereken.
Ik kan een vergelijking oplossen.






Slide 37 - Slide

Stappenplan abc-formule 
Stappenplan

stap o    Noteer de vergelijking.
stap 1    Bedenk goed wat de a, b en c is.
stap 2    Bereken de discriminant (D)   
stap 3    Bereken de oplossing van de vergelijking.  (Welke waarde(n) heeft x?)
  

                                                    










Slide 38 - Slide

Stap 1  Noteer de a, b en c 
Bedenk goed welke waarden de a, b en c hebben.

Voorbeeld:         x² + 2 + 7x = 0                                    

Bedenk dat de standaardvorm van een vergelijking met een drieterm er zo uit ziet:    
x² + x + c  = 0 

Dus in dit voorbeeld:  a = 1                     
                             b = 7                     
                             c = 2                       

Slide 39 - Slide

Stap 2  Bereken de discriminant (D).
Hoeveel oplossingen een vergelijking heeft kun je uitzoeken door de discriminant te berekenen. De formule van de discriminant (D)

D > 0 twee snijpunten
D = 0 één snijpunt
D < 0 geen snijpunten 

Slide 40 - Slide

Stap 3  Bereken de oplossing van de vergelijking.
De uitslag van de discriminant is bepalend voor de het aantal oplossingen van de vergelijking.
Welke waarde(n) heeft x?

D > 0 twee snijpunten 
D = 0 één snijpunt     
D < 0 geen snijpunten 

Slide 41 - Slide

Stappenplan   abc-formule 
stap o    Noteer de vergelijking.                                        3x² - 7x + 2 = 0
stap 1    Bedenk goed wat de a, b en c is.                           a=3   b=-7    c=2
stap 2    Bereken de discriminant (D)   
stap 3    Bereken de oplossing van de vergelijking.
  

                                                    










Slide 42 - Slide

Stappenplan   ABC formule 
Stappenplan

stap o    Noteer de vergelijking.
stap 1    Bedenk goed wat de a, b en c is.
stap 2    Bereken de discriminant (D)   
stap 3    Bereken de waarden van x.
  

                                                    










Slide 43 - Slide

Stap 1  Noteer de a, b en c 
Bedenk goed welke waarden de a, b en c hebben.

Voorbeeld:         x² + 2 + 7x = 0                                    

Bedenk dat de standaardvorm van een vergelijking met een drieterm er zo uit ziet:    
x² + x + c  = 0 

Dus in dit voorbeeld:  a = 1                     
                             b = 7                     
                             c = 2                       

Slide 44 - Slide

Stap 2  Bereken de discriminant (D).
Hoeveel oplossingen een vergelijking heeft kun je uitzoeken door de discriminant te berekenen. De formule van de discriminant (D)

D > 0 twee snijpunten
D = 0 één snijpunt
D < 0 geen snijpunten 

Slide 45 - Slide

Stap 2  Bereken de waarden van x.
De uitslag van de discriminant is bepalend voor de het aantal oplossingen van de vergelijking.

D > 0 twee snijpunten 
D = 0 één snijpunt     
D < 0 geen snijpunten 

Slide 46 - Slide

Welke vragen heb je nog over H3? 
Noteer alleen het opgave nummer.

Slide 47 - Mind map

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Ik kan bij een functievoorschrift nagaan of het gaat om een bergparabool of een dalparabool.

Slide 50 - Mind map

Zelfstandig werken (in stilte):

  • Loop alle lessen nog eens rustig door in LessonUp.
  • Aantekeningen gemaakt? 
  • Alles gemaakt? 
  • Alles nagekeken en begrepen?
  • Klaar?   Check even of je het echt begrijpt. 




Morgen gaan we verder met H4
timer
10:00
(H3) opgave 37, T1, T2, T4, T5
(H4) opgave T1, T2

Slide 51 - Slide

Zelfstandig werken (op fluistertoon):

  • Loop alle lessen nog eens rustig door in LessonUp.
  • Aantekeningen gemaakt? 
  • Alles gemaakt? 
  • Alles nagekeken en begrepen?
  • Klaar?   Check even of je het echt begrijpt. 




Morgen gaan we verder met H4
timer
10:00
(H3) opgave 37, T1, T2, T4, T5
(H4) opgave T1, T2

Slide 52 - Slide