Situationeel leidinggeven Klassikaal, viertallen Binnen school A1-papier, stift 1,5 uur
Om als leidinggevende goed leiding te kunnen geven moet je je stijl afstemmen
op de medewerker en de situatie. Dit noem je situationeel leiderschap. Iemand
die net begint in zijn vak stuur je anders aan dan een vakspecialist. Geef je een
vakspecialist een nieuwe taak, dan zal hij ook extra begeleiding nodig hebben.
Hersey en Blanchard hebben een theorie ontwikkeld waarin vier stijlen van
leiderschap voorkomen.
In deze opdracht ga je in viertallen oefenen met deze vier stijlen van
leidinggeven. De opdracht wordt onder leiding van de docent eerst klassikaal
voorgedaan.
1 Vorm een groepje met drie medestudenten. Teken op een vel papier
(A1-formaat) onderstaande afbeelding en leg dit vel papier op de grond.
niet willen
kunnen
S3 S2
niet kunnen
S4 S1
willen
2 Eén student gaat in het midden van het schema staan. Hij is medewerker
bij een sportzaak. Een andere student is de leidinggevende die aan deze
medewerker een opdracht gaat geven. Dit kan bijvoorbeeld zijn: ‘Zou jij
de winkel willen opruimen?’
3 De medewerker reageert verbaal én non-verbaal duidelijk vanuit een
van de vakken S1 tot en met S4. Wanneer hij het kan en wil, reageert
hij enthousiast: ‘Natuurlijk! Hoog tijd dat de winkel geordend wordt.
Wanneer moet het klaar zijn?’
LEIDINGGEVEN (4)
16
SO 6
4 De andere studenten letten goed op de reactie van de medewerker en
schrijven hun antwoord op de volgende twee vragen op:
X In welk vak past de reactie van de medewerker?
X Welke stijl van leidinggeven past daarbij: S1, S2, S3 of S4?
5 Schrijf ook kort de reactie van de ‘medewerker’ op.
Wissel van rol zodat iedereen een keer medewerker en leidinggevende is
geweest.
6 Bedenk samen nog meer voorbeelden van situationeel leiderschap en
bespreek deze klassikaal.
7 Schrijf kort op of jij als leidinggevende situationeel leiderschap wilt gaan
toepassen of juist niet. Beargumenteer je antwoord.
De uitwerking van de opdracht lever je in bij je docent.