Le pronom personnel

Le pronom personnel
Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp



Lesdoel: 
Je kunt een zin eenvoudiger maken door een persoon of ding te vervangen door le, la, l’ of les.


1 / 12
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Le pronom personnel
Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp



Lesdoel: 
Je kunt een zin eenvoudiger maken door een persoon of ding te vervangen door le, la, l’ of les.


Slide 1 - Slide

Voorbeeld in het Nederlands

Ik geef een cadeau.

Ik geef het.


Ken jij die voetballer?

Ik ken hem.

Lijdend voorwerp vinden:
wie of wat + ww + onderwerp

Slide 2 - Slide

Je kan een lijdend voorwerp vervangen door le, la ,l' of les

      

       mannelijk - le          Tu connais le chanteur?

                                              Oui, je le connais.


       vrouwelijk - la         Tu regardes la photo?
                                              Oui, je la regarde.

Slide 3 - Slide

Je kan een lijdend voorwerp vervangen door le, la ,l' of les

      

         voor een klinker of h - l'          Tu as déjà son autographe?

                                                                    Oui, je l'ai déjà. 


         meervoud - les     Tu achètes les magazines?
                                              Oui, je les achète.

Slide 4 - Slide

Je mange une glace.
A
Je le mange.
B
Je la mange.
C
Je l'mange.
D
Je les mange.

Slide 5 - Quiz

Je connais les filles.
A
Je le connais.
B
Je la connais.
C
Je l'connais
D
Je les connais.

Slide 6 - Quiz

J'ai rencontré le footballeur.
A
Je le ai rencontré.
B
Je la rencontré.
C
Je l'ai rencontré.
D
Je les ai rencontré.

Slide 7 - Quiz

De plaats in de zin

Staat er een heel werkwoord in de zin? Le, la, l', les voor dat werkwoord.


Tu vas rencontrer l'actrice?
Oui, je vais la rencontrer.

Slide 8 - Slide

De plaats in de zin

Anders le, la, l', les direct vóór de persoonsvorm.


Tu achètes les magazines?
Non, je ne les achète pas.


Tu as eu son autographe?
Oui, je l'ai eu.

Slide 9 - Slide

Je veux trouver mon agenda.
A
Je le veux trouver.
B
Je veux le trouver.
C
Le je veux trouver.
D
Je veux trouver le.

Slide 10 - Quiz

Il a raconté l'histoire.
A
Il la a raconté.
B
Il a la raconté.
C
Il l'a raconté.
D
Il a raconté la.

Slide 11 - Quiz

Au travail!

Faire exercices:
VWO
29C D E
30B C D
32 A 
à la page 120
HAVO
29 C D E
31 A B
32 A B
à la page 120

Slide 12 - Slide