6.4 Oogafwijkingen

6.1 licht en beeld
6.4 oogafwijkingen
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

6.1 licht en beeld
6.4 oogafwijkingen

Slide 1 - Slide

Doorsnede van een oog

Slide 2 - Slide

  • Pupil is de opening in de iris (de gekleurde gedeelte van de oog)
  • Veel licht - pupil klein
  • Weinig licht - pupil groot

Slide 3 - Slide

Vertepunt

Als je oogspieren zijn ontspannen 
kan je ver kijken. Het verste punt 
wat je kunt zien heet het vertepunt.

Slide 4 - Slide

Nabijheidspunt

Het punt het dichtste bij wat
je nog scherp kan zien heet
het nabijheidspunt .
jong persoon : ongeveer op 10 cm voor oog
Als je nabijheidspunt verder ligt dan 25 cm van je oog heb je een bril nodig


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Oudziend
  • Ooglens is minder elastisch
  • Je kunt niet goed meer accomoderen.
  • Je hebt een positieve lens nodig

Slide 13 - Slide

nabijheids- en vertepunt
Nabijheidspunten en vertepunten van verschillende personen.
 De getallen zijn voorbeelden

Slide 14 - Slide

Waarop valt het licht om een beeld te vormen in je oog?
A
Iris
B
Pupil
C
Netvlies
D
Hersenen

Slide 15 - Quiz

Bij veel licht is de pupil
A
Groot
B
Klein
C
Licht heeft geen invloed op pupil

Slide 16 - Quiz

Hoe heet het als de spiertjes rondom de lens de lens verstellen?
A
Revalideren
B
Accommoderen
C
Adapteren
D
Corrigeren

Slide 17 - Quiz

Wat is constant in de oog ?
A
brandpuntafstand
B
beeldafstand

Slide 18 - Quiz

Wat is het probleem als je bijziend bent ?
A
Ooglens is te sterk
B
Ooglens is te zwak
C
je kunt niet goed accomoderen

Slide 19 - Quiz

Wat is het probleem als je verziend bent ?
A
Ooglens is te sterk
B
Ooglens is te zwak
C
Je kunt niet goed accomoderen

Slide 20 - Quiz

Welke lens heb je nodig als je bijziend bent ?
A
negatief
B
positief

Slide 21 - Quiz

Welke lens heb je nodig als je verziend bent ?
A
negatief
B
positief

Slide 22 - Quiz

Dioptrie
Oogarts en opticien gebruiken dpt om de sterkte (S) van brilleglazen aan te geven.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Lenssterkte
  • Een kleine brandpuntsafstand is een sterkte lens.
  • Een grote brandpuntafstand is een zwakke lens.

Slide 25 - Slide

lenssterkte
Een leesbril heeft een brandpuntsafstand van 33 cm.
Bereken de sterkte van de brillenssterke
gegevens :  f = 33cm  =  0,33 m
gevraagd: S = ?
uitwerking: S = 1/f   =  1/0,33 = +3,0 dpt  

Slide 26 - Slide

lenssterkte
Jaap heeft een bril met negatieve glazen De waarde van de glazen is - 2,25 dpt
bereken de brandpuntsafstand in cm.
gegevens :  s = - 2,25  dpt
gevraagd: f = ?
uitwerking: f = 1/s   =  1/-2.25 = -0.44m = -44 cm  
Bij negatieve lenzen is de dpt ook negatief

Slide 27 - Slide

Hoe sterk is een lens als de brandpuntafstand 35 cm is?
A
0,029 dpt
B
2,9 dpt
C
-0,029 dpt
D
-2,9 dpt

Slide 28 - Quiz

De brillenglazen van Jordy moeten een sterkte hebben van 3,5 dpt.
Bereken de brandpuntsafstand.


A
0.29 cm
B
-0.29 m
C
-0.29cm
D
0.29 m

Slide 29 - Quiz