Alle voorzetsels door elkaar

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Präpositionen und Fälle

Programm Dienstag, den 24 März

1. Sieh das Video an.

2. Beantworte die Fragen. (Zorg je dat van tevoren het schema van de naamvallen opschrijft en het stappenplan!)

3. Sieh das Video an und beantwortet die Fragen. Mach ein Foto und schick es mir (Magister E-Mail).

Je hebt 3 groepen van voorzetsels/werkwoorden geleerd.naamval krijgt. Laat zien dat je dit voldoende beheerst.

aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber zijn met de .......... naamval

1. 1
2. 3
3. 4
4. 3 en 4

Welke voorzetsels zijn altijd met de 4e naamval?

Welke voorzetsels zijn met de 3 of met de 4 naamval?

Bij de omschrijving "Ergens zijn, geen beweging" krijgen de voorzetsels de ........ naamval

1. 3 naamval
2. 4 naamval

Welke voorzetsels zijn altijd met de 3e naamval

Bij welke werkwoorden heb je altijd de derde naamval

Bij welke werkwoorden heb je altijd 4e naamval

Bij welke werkwoorden heb je altijd eerste naamval

Als je bij voorzetsel niet kunt zeggen of het een situatie of een verandering is dan gebruik je bij de andere voorzetsels ( niet auf en über)..........

1. 1
2. 3
3. 4

Bij de omschrijving "ergens komen , bewegen, krijgen de voorzetsels de ....... naamval.

1. 3 naamval
2. 4 naamval

Als je bij voorzetsels (3 of 4) niet kunt zeggen of het een situatie ergens zijn of een verandering is dan gebruik je na auf en über ............. naamval

1. 1
2. 3
3. 4

Als je kunt vragen wann (wanneer) gebruik je de ........... naamval.

1. 1
2. 3
3. 4

Das Auto Fuhr schnell aus d........ Garage (v)

1. der
2. die
3. das
4. den

Ohne mein......... Trabi (m) fahre ich nicht.

1. -
2. meine
3. meines
4. meinen

Seid ihr alle gegen dies........ Wettkampf (m)?

1. dieser
2. diesen
3. dieses
4. -

Er kauft Futter für d......... Hund

1. der
2. den
3. die
4. das

Hast du das von mein............. Mutter gehört?

1. meine
2. meines
3. meiner
4. meinen

Warum willst du morgen nicht zu dein........... Eltern gehen?

1. deine
2. deinen
3. deiner
4. -

Seit ein.......... Jahr (o) wohnt er in Spanien.

1. ein
2. einem
3. einer
4. einen

Bei dein..........Oma will ich übernachten.

1. einer
2. eine
3. einem
4. ein

Mein Vater bleibt immer mein.. Vater!

1. mein
2. meinem
3. meinen

Ich gratuliere mein.. Mutter zum Geburtstag

1. mein
2. meine
3. meiner
4. meinen

Warte, ich frage mein.. Vater!

1. mein
2. meinem
3. meiner
4. meinen

Nu gaan we aan de slag met de voorzetsels die soms met de 3e en soms de 4e naamval krijgen.

Liegt da Wasser unter d............. Bett (o)?

Der Ball rollte unter d...... Auto (o).

Ich hänge meine Jacke an d..... Haken. (m)

Ich komme in ein...... Stunde. (v)

Hinter d..... Schule (v) ist ein Spielplatz.

Die Lampe ist auf d..... Tisch (m) gefallen.

Ich hasse die Kälte in dies............ Jahreszeit (v).

Die Kinder spielen in d....... Garten. (m)

Er sagt nicht über sein...... Freunde (mv).

Sieh dir jetzt einen kurzen Nachrichtenbeitrag an. 

https:

Schreiben

Schreibe jetzt über ein Thema der Logosendung bitte 6 Sätze mit jeweils einer Präposition (voorzetsel) zum Dativ (3. Fall) und dem Akkusativ (4. Fall).