Les 6 - voegwoorden

Lesprogramma
  • Inleveren boekopdracht
  • Laatste nieuwe woordsoorten: voegwoorden (uitleg)
  • zelfstandig oefenen
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lesprogramma
  • Inleveren boekopdracht
  • Laatste nieuwe woordsoorten: voegwoorden (uitleg)
  • zelfstandig oefenen

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van de les weet je wat voegwoorden zijn en kun je ze uit zinnen halen en benoemen.

Slide 2 - Slide

Herhaling
In het verleden heb je geleerd dat er enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn.

Enkelvoudige zinnen hebben 1 persoonsvorm.
Samengestelde zinnen hebben 2 of meerdere persoonsvormen. (Zinnen worden dus aan elkaar geplakt.)

Slide 3 - Slide

Herhaling
Op het moment dat je een samengestelde zin gaat maken, gebruik je verbindingswoorden om enkelvoudige zinnen aan elkaar te plakken. Bijv.
zin 1: Ik heb geen zin.
zin 2: Ik ga dat niet doen.

samengesteld: Ik heb geen zin, dus ik ga dat niet doen. 
'Dus' is in deze zin het verbindingswoord. 

Slide 4 - Slide

Uitleg voegwoorden
Verbindingswoorden noemen we binnen grammatica-woordbenoemen 'voegwoorden'.

Er zijn twee verschillende soorten voegwoorden.
1. nevenschikkende voegwoorden
2. onderschikkende voegwoorden

Slide 5 - Slide

Uitleg voegwoorden
Nevenschikkend betekent => gelijkwaardig. Een nevenschikkend voegwoord verbindt dus twee gelijkwaardige delen aan elkaar. 

Onderschikkend betekent => ondergeschikt/niet-gelijkwaardig. Een onderschikkend voegwoord verbindt dus twee niet-gelijkwaardige delen. 

Slide 6 - Slide

Uitleg voegwoorden
Er zijn 5 nevenschikkende voegwoorden:
en, of, want, dus, maar

Van de onderschikkende voegwoorden zijn er flink meer. Hieronder een paar voorbeelden:
echter, desondanks, hoewel, toch, als, desalniettemin, mits, omdat, terwijl, etc.

Wat je dus het best kunt doen is de 5 nevenschikkende voegwoorden uit je hoofd leren. Alle andere woorden die delen met elkaar verbinden, zijn dus onderschikkende voegwoorden.

Slide 7 - Slide

Noem de vijf nevenschikkende voegwoorden.

Slide 8 - Open question

Wat is het voegwoord?
Ik kan hier weinig aan toevoegen, dus houd ik mijn mond.

Slide 9 - Open question

Benoem het voegwoord.

Ik kan hier weinig aan toevoegen, dus houd ik mijn mond.

A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 10 - Quiz

Noteer het voegwoord:

Ik twijfel eraan of het feest nog doorgaat.

Slide 11 - Open question

Benoem het voegwoord.

Ik twijfel eraan of het feest nog doorgaat.

A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 12 - Quiz

Noteer het voegwoord:
Als je nu niet doorloopt, krijg je een knal.

Slide 13 - Open question

Benoem het voegwoord.

Als je nu niet doorloopt, krijg je een knal.

A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 14 - Quiz

Benoem het voegwoord.

Ik ga naar huis, want ik moet nog huiswerk maken.

A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 15 - Quiz

Oefenen!
Maak opdr. 28 t/m 30 uit je grammaticaboekje.

Slide 16 - Slide