This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Lesprogramma
Stil lezen
Lesdoel
Uitleg
Zelf aan de slag
Voor de volgende les
Slide 1 - Slide
timer
10:00
Slide 2 - Slide
Lesdoel
Aan het eind van de les weet je wat voegwoorden zijn en kun je ze uit zinnen halen en benoemen.
Slide 3 - Slide
Herhaling
In het verleden heb je geleerd dat er enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn.
Enkelvoudige zinnen hebben 1 persoonsvorm.
Samengestelde zinnen hebben 2 of meerdere persoonsvormen.
Slide 4 - Slide
Herhaling
Op het moment dat je een samengestelde zin gaat maken, gebruik je verbindingswoorden om enkelvoudige zinnen aan elkaar te plakken. Bijv.
zin 1: Ik heb geen zin.
zin 2: Ik ga dat niet doen.
samengesteld: Ik heb geen zin, dus ik ga dat niet doen.
'Dus' is in deze zin het verbindingswoord.
Slide 5 - Slide
Uitleg voegwoorden
Verbindingswoorden noemen we binnen grammatica-woordbenoemen 'voegwoorden'.
Er zijn twee verschillende soorten voegwoorden:
1. nevenschikkende voegwoorden
2. onderschikkende voegwoorden
Slide 6 - Slide
Uitleg voegwoorden
Nevenschikkend betekent => gelijkwaardig. Een nevenschikkend voegwoord verbindt dus twee gelijkwaardige delen aan elkaar.
Onderschikkend betekent => ondergeschikt/niet-gelijkwaardig. Een onderschikkend voegwoord verbindt dus twee niet-gelijkwaardige delen.
Slide 7 - Slide
Uitleg voegwoorden
Er zijn 5 nevenschikkende voegwoorden:
en, of, want, dus, maar
Van de onderschikkende voegwoorden zijn er flink meer. Hieronder een paar voorbeelden:
echter, desondanks, hoewel, toch, als, desalniettemin, mits, omdat, terwijl, etc.
Wat je dus het best kunt doen is de 5 nevenschikkende voegwoorden uit je hoofd leren. Alle andere woorden die delen met elkaar verbinden, zijn dus onderschikkende voegwoorden.
Slide 8 - Slide
Noem de vijf nevenschikkende voegwoorden.
Slide 9 - Open question
Benoem het voegwoord.
Ik kan hier weinig aan toevoegen, dus houd ik mijn mond.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord
Slide 10 - Quiz
Benoem het voegwoord.
Als je nu niet doorloopt, krijg je een knal.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord
Slide 11 - Quiz
Benoem het voegwoord.
Ik twijfel eraan of het feest nog doorgaat.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord
Slide 12 - Quiz
Benoem het voegwoord.
Ik ga naar huis, want ik moet nog huiswerk maken.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord
Slide 13 - Quiz
Zelf aan de slag
Maak alle opdrachten in jouw leerroute van H4 grammatica woordsoorten of opdracht 1 t/m in je tekstboek.