economie h1/h8

economie h1/h8
1 / 116
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijSpeciaal OnderwijsLeerroute 4

This lesson contains 116 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 200 min

Items in this lesson

economie h1/h8

Slide 1 - Slide

hoofdstuk 1
1.1: wat heb je te besteden
1.2: niet ieder inkomen is het zelfde
1.3: wil je welvaart of welzijn?
1.4: help, de prijzen stijgen

Slide 2 - Slide

hoofdstuk 1.1
verschillende soorten inkomen
marketinginstrumenten
doelgroepen
duurzaam consumeren
maatschappelijke kosten

Slide 3 - Slide

verschillende soorten inkomen
primaire inkomens:
inkomen uit arbeid
inkomen uit bezit
secundaire inkomens zijn
inkomens uit overdracht zoals:
kinderbijslag, bijstandsuitkering, zorgtoeslag, een WW uitkering

Slide 4 - Slide

marketinginstrumenten
de 6 p's:
prijs
product
plaats
promotie
personeel
presentatie

Slide 5 - Slide

doelgroepen
voor wie is het product bedoeld:
ouderen
jongeren

Slide 6 - Slide

duurzaam consumeren
houd rekening met de gevolgen van jou aankopen

Slide 7 - Slide

maatschappelijke kosten
nadelen door gedrag bedrijven of personen

Slide 8 - Slide

wat is een van de 6 p's
A
prestatie
B
promotie
C
progressie
D
personen

Slide 9 - Quiz

noem alle 6 p's op

Slide 10 - Open question

wat zijn bestedingen

Slide 11 - Open question

hoofdstuk 1.2
berekeningen!!!
besteedbaar inkomen
verschil inkomen
nationaal inkomen
lorenzcurve

Slide 12 - Slide

berekening


nieuwe aantal bedrag= oude aantal of bedrag x groeifactor

Slide 13 - Slide

besteedbaar inkomen
het deel van je inkomen dat je vrij kan uitgeven

bestaat uit:
brutoloon
nettoloon

Slide 14 - Slide

modaal inkomen
is het inkomen dat het meest voorkomt
je hebt minimuminkomen
sociaalminimum

Slide 15 - Slide

nationaal inkomen
is het inkomen van alles inwoners samen
soorten inkomen:
pacht
loon
winst
rente
huur

Slide 16 - Slide

lorenzcurve

Slide 17 - Slide

hoofstuk 1.3
berekeningen!!!
middelen
prioriteiten stellen
schaars
welvaar welzijn
cbs

Slide 18 - Slide

berekeningen
verandering in %= (nieuw-oud):oud x 100%

indexcijfer= nieuw getal: getal basisjaar x 100

Slide 19 - Slide

middelen
dingen die je nodig hebt om je behoeften te vervullen

Slide 20 - Slide

prioriteiten stellen
zelf kiezen welke behoeften belangrijk zijn voor jou

als je door zelfvoorziening in je behoeften wilt voorzien moet je vooral voldoende tijd hebben


Slide 21 - Slide

schaars
dingen waar er weinig van zijn

vrije goederen: 
zon, regen, wind, en een mooie omgeving

Slide 22 - Slide

welvaart welzijn
welvaart: genoeg geld hebben
welzijn: gezondheid, vriendschap, vrije tijd, veilige omgeving, goed milieu, enz  

Slide 23 - Slide

CBS (centraal bureau statistiek)
verzamelt allerlei informatie zoals economische veranderingen

Slide 24 - Slide

hoofdstuk 1.4
berekening!!!!
koopkracht
cpi
inflatie/ deflatie
nominale/reële verandering
geldontwaarding
prijscompensatie / loonprijs spiraal

Slide 25 - Slide

berekening
reële verandering in %= nominale verandering in % - inflatie in %

Slide 26 - Slide

koopkracht

Slide 27 - Slide

CPI
1. Vermenigvuldig het indexcijfer van iedere artikelgroep met de bijbehorende wegingsfactor.
2. Tel alle uitkomsten van stap 1 bij elkaar op.
3. Deel je uitkomst uit stap 2 door het totaal van alle wegingen.
4. Je uitkomst is het consumentenprijsindexcijfer.
5. Verminder het consumentenprijsindexcijfer met 100 om de inflatie sinds het basisjaar te berekenen.

Slide 28 - Slide

inflatie/deflatie
inflatie: koopkracht daalt door inflatie doordat de prijzen stijgen
deflatie: koopkracht stijgt door deflatie doordat de prijzen dalen

Slide 29 - Slide

nominale/reële verandering
nominale verandering= als je inkomen stijgt in procenten zegt t niet veel want je houd nog geen rekening met inflatie
reële verandering= als de inflatie lager is dan je koopkracht

Slide 30 - Slide

geldontwaarding
inflatie leid tot geldontwaarding

Slide 31 - Slide

prijscompensatie / loonprijs spiraal
prijscompensatie= als de prijzen evenveel stijgen als je loon
loonprijs spiraal= als de producten stijgen en de loon ook en het zo door blijft gaan ontstaat er een loonprijs spiraal

Slide 32 - Slide

hoofstuk 2
H 2.1
H2.2
H2.3
H2.4

Slide 33 - Slide

hoofdstuk 2.1
berekeningen!!!!!!!!!
Nibud
soorten uitgaven
budgetplan
reserveren


Slide 34 - Slide

berekeningen
bedrag # week= maandbedrag x 12:52
bedrag #maand=weekbedrag x52:12
reservering #maand= benodigd bedrag: # maanden







Slide 35 - Slide

Nibud
(nationaal instituut voor budgetvoorlichting)
deze instelling geeft voorlichting over hoe je je inkomsten en uitgaven het beste op elkaar kunt afstemmen 

Slide 36 - Slide

soorten uitgaven
dagelijkse uitgaven
vaste lasten
incidentele uitgaven

Slide 37 - Slide

budgetplan
je maakt een overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven

Slide 38 - Slide

reserveren
door te reserveren spaar je om een grote incidentele uitgaven te kunnen betalen

Slide 39 - Slide

hoofstuk 2.2
berekeningen!!!!!!!!!
spaarmotieven
spaardeposito
enkelvoudige rente
samengestelde renten
nominale/ reële rente
beleggen/ rendement

Slide 40 - Slide

berekeningen!!!!!!
enkelvoudige rente= rente percentage:100*spaarbedrag* aantal jaren
samengestelde rente=rente percentage:100*(spaarbedrag + bijgeschreven rente)
nieuw tegoed= spaarbedrag x groeifactor
reële rente= nominale rente- inflatie

Slide 41 - Slide

spaar motieven
sparen voor een doel
sparen uit voorzorg
sparen voor de rente

Slide 42 - Slide

spaar deposito
op een spaardeposito staat je geld voor langere tijd vast tegen een vaste renten

Slide 43 - Slide

enkelvoudige rente
als je na elk jaar het rente bedrag uitgekeerd krijgt, blijft je spaar tegoed gelijk in zo'n geval ontvang je enkelvoudige rente


 voor berekening ga terug naar de pagina berekeningen

Slide 44 - Slide

samengestelde renten
op de meeste spaar rekeningen wordt rente na elk jaar bijgeschreven en opgeteld bij je spaartegoed. in het volgende jaar krijg je rente over je spaarbedrag plus de bijgeschreven rente

Slide 45 - Slide

nominale/ reële rente
of je later meer of minder kan kopen van je spaargeld is afhankelijk van de rente en de inflatie

Slide 46 - Slide

beleggen/ rendement
in plaats van sparen kan je beleggen dan verwacht je dat de waarden stijgen

Slide 47 - Slide

hoofdstuk 2.3
berekening!!!!!!
leen motieven
consumptief krediet
krediet vormen
hypothecaire lening

Slide 48 - Slide

berekening
krediet kosten= termijn bedrag*aantal termijnen- krediet

Slide 49 - Slide

leen motieven
1. tijdelijk geld tekort overbruggen
2.  dure aankoop iet uitstellen
3. onverwacht dringend geld nodig hebben
4. je koopt een huis

Slide 50 - Slide

consumptie krediet
een lening van een aankoop van een consumptie goed

Slide 51 - Slide

krediet vormen
persoonlijke lening
doorlopend krediet
salaris krediet

Slide 52 - Slide

hypothecaire lening
een lening als je een huis wilt kopen omdat je het niet meteen kan kopen

Slide 53 - Slide

hoofdstuk 2.4
berekeningen!!!!
geld functies
vraag/ aanbod geld
rente
ECB

Slide 54 - Slide

berekeningen
nieuw saldo= oud saldo+ ontvangsten-betalingen

Slide 55 - Slide

geld functies
geld kan je gebruiken als ruilmiddel en als spaar middel

Slide 56 - Slide

vraag/ aanbod geld
aanbod komt van spaarder en de vraag komt van huishoudens die geld nodig hebben

Slide 57 - Slide

rente
rente is de prijs dat je of moet betalen aan de bank of krijgt van de bank

Slide 58 - Slide

ECB
de ECB bepaalt voor alle euro landen de basis rente

Slide 59 - Slide

hoofdstuk 3
H3.1
H3.2
H3.3
H3.4

Slide 60 - Slide

hoofdstuk 3.1
berekeningen!!!!
toegevoegde waarden
productie factoren
variabele kosten en vaste kosten
investeren
kostprijs per product

Slide 61 - Slide

berekeningen
afschrijving per jaar= (aanschafprijs- rest waarde) :aantal gebruiksjaren
kostprijs per product= (vaste kosten+ variabele kosten): aantal producten
prijs exclusief btw= prijs incl 21% btw:121* 100
prijs exclusief btw= prijs incl9% btw:109*100

Slide 62 - Slide

toegevoegde waarden
extra waarden die een product krijgt door wat een bedrijf met het product doet

Slide 63 - Slide

productie factoren
natuur
arbeid
kapitaal
ondernemerschap

Slide 64 - Slide

variabele en vaste kosten
variabele kosten zoals grondstoffen veranderen als je meer of minder produceert
vaste kosten zoals huur van een gebouw veranderen niet als je meer of minder produceert

Slide 65 - Slide

investeren
geld besteden aan bijvoorbeeld kapitaal goederen

Slide 66 - Slide

kostprijs per product
kosten die je maakt voor het produceren van een product die je terug haalt in de verkoopprijs

Slide 67 - Slide

hoofdstuk 3.2
berekeningen!!!!!!
omzet
brutowinst
arbeidsproductiviteit
productiecapaciteit
maatschappelijk verantwoord ondernemen


Slide 68 - Slide

berekeningen
inkoopwaarde- brutowinst-bedrijfskosten= nettoresultaat
arbeidsproductiviteit= totale productie per periode: aantal werkende

Slide 69 - Slide

omzet
het totaal bedrag dat je verdiend door de verkoop van je producten

Slide 70 - Slide

brutowinst
het verschil tussen je omzet en de inkoopwaarden van de bruto winst gaan nog belastingen en bedrijfskosten vanaf

Slide 71 - Slide

arbeidsproductiviteit
de productie per persoon in een bepaalde tijd

Slide 72 - Slide

productiecapaciteit
de maximale aantal producten dat een bedrijf kan maken en hangt er vanaf van de aantal uren dat het personeel werkt en de kapitaal goederen die wordt gebruikt

Slide 73 - Slide

maatschappelijk verantwoord ondernemen
de bedrijven gaan dan eigenlijk duurzaam produceren

Slide 74 - Slide

hoofdstuk 3.3
evenwichtsprijs
evenwichtshoeveelheid
transparante markt

Slide 75 - Slide

evenwichtsprijs
de evenwichtsprijs wordt bepaald door de vraag en aanbod van een product

Slide 76 - Slide

evenwichtshoeveelheid
de evenwichtshoeveelheid is de hoeveelheid producten die worden aangeboden en gevraagd

Slide 77 - Slide

transparante markt
i een transparante markt zijn de producten goed met elkaar te vergelijken

Slide 78 - Slide

hoofdstuk 3.4
marktaandeel
fusie
monopolie
homogeen goederen
volkomen concurrentie
heterogene goederen
monopolistische concurrentie/ oligopolie/kartel

Slide 79 - Slide

marktaandeel
je eigen afzet in procenten van de totale afzet op de markt

Slide 80 - Slide

fusie
bij een fusie vormen twee bedrijven een bedrijf

Slide 81 - Slide

monopolie
een markt vorm met maar een aanbieder

Slide 82 - Slide

homogene goederen
producten die voor klanten niet van elkaar veschillen

Slide 83 - Slide

volkomen concurrentie
de markt met homogene goederen en veel aanbieders noem je een volkomen concurrentie

Slide 84 - Slide

heterogene goederen
soort gelijke producten die wel van elkaar verschillen

Slide 85 - Slide

monopolistische concurrentie
de markt voor veel heterogene goederen met veel aanbieders noem je een monopolistische concurrentie

Slide 86 - Slide

oligopolie
een markt met een klein aantal aanbieders

Slide 87 - Slide

kartel
en afspraak met een onderlinge concurrentie te beperken noem je een kartel

Slide 88 - Slide

hoofdstuk 4
H4.1
H4.2
H4.3
H4.4

Slide 89 - Slide

hoofdstuk 4.1
minimumloon
CAO
algemene wet gelijke behandeling
arbeidsmotieven

Slide 90 - Slide

minimumloon
als je 21 bent heb je recht op het wettelijk minimumloon

Slide 91 - Slide

CAO
de afspraken in een bedrijfstak

Slide 92 - Slide

algemene wet gelijke behandelingen

er mag geen onderscheid gemaakt worden door leeftijd, gender, religie, afkomst, seksuele geaardheid

Slide 93 - Slide

arbeidsmotieven
behoefte aan sociale contacten
nuttig en zinvol bezig zijn
regelmaat in je leven hebben
nieuwe dingen leren

Slide 94 - Slide

hoofdstuk4.2
vaste baan
flexibele baan
zelfstandige
ZZP'er
eenmanszaak/VOF
bv/nv
stichting

Slide 95 - Slide

vaste baan
met een vaste baan heb je een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd

Slide 96 - Slide

flexibelebaan
met een flexibele baan werk je wanneer je werkgever je nodig heeft

Slide 97 - Slide

zelfstandige
iemand die een eigen bedrijf is begonnen

Slide 98 - Slide

ZZP'er
een zelfstandige zonder personeel

Slide 99 - Slide

eenmanszaak
een eigenaar die de baas is maar wel personeel kan aannemen

Slide 100 - Slide

VOF(vennootschap onder firma)
er zijn dan twee of meer eigenaren die het bedrijf besturen

Slide 101 - Slide

bv, nv
besloten en naamloze vennootschap

Slide 102 - Slide

stichting
organisaties die geld inzamelen voor een goed doel

Slide 103 - Slide

hoofdstuk 4.3
arbeidsverdeling/productiesectoren
aanbod van arbeid/vraag arbeid
werkgelegenheid
arbeidsmarkt/krappe arbeidsmarkt
werkloosheid/ loon
arbeidsparticipatie
geregistreerde/verborgen werkloosheid

Slide 104 - Slide

arbeidsverdeling
personen en bedrijven die werk doen/ geven waar zij gespecialiseerd zijn

Slide 105 - Slide

productiesectoren

Slide 106 - Slide

aanbod/vraag arbeid
aanbod arbeid= werkende en werkzoekende
vraag= werkgevers die personeel zoeken

Slide 107 - Slide

werkgelegenheid
kun je uitdrukken in arbeidsjaren en personen

Slide 108 - Slide

arbeidsmarkt
het geheel van  vraag en aanbod is de arbeidsmarkt

Slide 109 - Slide

krappe arbeids markt
vraag is groter dan aanbod

Slide 110 - Slide

werkloosheid
mensen die geen werk hebben

Slide 111 - Slide

loon
prijs arbeid dat jij krijgt

Slide 112 - Slide

arbeidsparticipatie
het percentage van de bevolking dat werkt of wilt werken

Slide 113 - Slide

geregistreerde werkloosheid
werkloosheid dat in het CBS staat en bij het UWV geregistreerd is

Slide 114 - Slide

verborgen werkloosheid
werkloosheid die niet in het UWV staat of het CBS

Slide 115 - Slide

Slide 116 - Slide