werkwoordspelling les 7: Infinitief en herhaling persoonsvorm

WERKWOORDSPELLING
LES 9: Infinitief en herhaling persoonsvorm
Nederlands
 VWO 1 P1 2022-2023
1 / 57
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 57 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

WERKWOORDSPELLING
LES 9: Infinitief en herhaling persoonsvorm
Nederlands
 VWO 1 P1 2022-2023

Slide 1 - Slide

Vorige les heb je geleerd...
... hoe je het onvoltooid deelwoord vervoegt.
  • ... ging Mees naar huis (fietsen)

... hoe je het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord vervoegt.
  • De muur was mooi geverfd. -->De ... muur 
  • De taart was lekker gebakken. -->De ... taart (bakken).






Slide 2 - Slide

Vorige les heb je geleerd...







... hoe je stap voor stap de werkwoordsvorm benoemt, waarin een werkwoord in de zin staat.
  • Wie heeft de taart naar opa ...? (brengen) 
  •  Een groep leerlingen .... aan de wedstrijd .... (meedoen)






Slide 3 - Slide

Stappenplan werkwoordsvorm benoemen

Slide 4 - Slide

uitspraak
behaalde of behalde?maalde (klank is /aa/ is lang)
knalde (klank /a/ is kort)


gehate of gehatte
baten (/aa/ is lang)
matten (/a/ is kort)
besmette of besmete
wetten (/ee/ is kort)
weten /e/ is lang

Slide 5 - Slide

Aan het eind van deze les ...
... weet je wat een infinitief is.

... weet je wanneer je de infinitief gebruikt.

... weet je wat het verschil is tussen een infinitief en de persoonsvorm.

... weet je wat het verschil is tussen een infinitief en een voltooid deelwoord.

Slide 6 - Slide

VDW
3e pers MV VT
VDW als BN
smurzen
zwak
ik heb gesnursd
(gister) smursten zij
de gesmursde olie
bargen
zwak
hij heeft gebargd
(vorige week)  bargden zij
de gebargde kinderen
flanken
zwak
wij zijn geflankt
(In 2024)  flankten zij
de geflankte letters
verdassen
sterk
jij hebt verdossen
(afgelopen maandag) verdoesen zij
de verdossen afspraak
bedonken
sterk
u bent bedonken
(gister) bedinken zij
Het bedonken geld
warlen
zwak
julle zijn gewarld
(vorige maand) warlden zij

De gewarlde messen

Slide 7 - Slide

VDW
3e pers mv VT
VDW als BN
smurzen
zwak
ik heb gesmursd
zij smursden
de gemursde olie
bargen
zwak
zij wordt gebargd
zij  bargden
het gebargde boek
flanken
zwak
hij is geflankt
zij flankten
de geflankte serie
verdassen
sterk
zij zijn verdossen
zij verdoesen
een verdossen kip
bedonken
stek
jij hebt bedonken
zij bedinken
het bedonken kind
warlen
zwak
wij zijn gewarld
zij warlden
de gewarlde papieren

Slide 8 - Slide

LET OP: niet ieder heel werkwoord is de infinitief

Slide 9 - Slide

altijd
onveranderlijk

Slide 10 - Slide

ONVERANDERLIJK

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

persoonsvorm tegenwoordige tijd MEERVOUD
PV TT MV

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Herhaling
Nu heb je alle werkwoordsvormen geleerd. 
Vanaf nu volgen herhalingsopdrachten. 

Vandaag: 
  • de persoonsvorm tegenwoordige tijd
  • de persoonsvorm verleden tijd
  • het onderwerp

Slide 16 - Slide

AAN DE SLAG
-Lees eerst goed wat je moet doen (dat moet je op de toets ook doen)
-Ga dan met het zorgvuldig aan de slag. Ga niet snel werken, maar ga geconcentreerd werken. Denk dus goed na over de stappen (dat moet je op de toets ook doen)

Slide 17 - Slide

Opdracht tegenwoordige tijd & onderwerp

Zet de werkwoorden, die achter de zin tussen haakjes staan, in de goede vorm in de zin in de tegenwoordige tijd.

Schrijf ook het onderwerp, dat hoort bij de persoonsvorm, op!

Slide 18 - Slide

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

1. Hoe vaak ... je dat horloge eigenlijk op? (winden)

Slide 19 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

2. … nou niet zo ongeduldig! (worden)

Slide 20 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

3. … zijn verklaring jou? (overtuigen)

Slide 21 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

4. Volgens mij … die wielrenners wel vijf uur per week aan conditietraining. (besteden)

Slide 22 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

5. Ik ... een bos dahlia’s voor je ... . (afsnijden)

Slide 23 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

6. De umpire … de beslissing van de lijnrechter. (overrulen)

Slide 24 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

7. … je dit uiterlijk morgen aan je trainer. (melden)

Slide 25 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

8. Morgen … de organisatiecommissie een persconferentie. (beleggen)

Slide 26 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

9. Deze vereniging … voorlichtingsmateriaal in het noorden van het land. (verspreiden)

Slide 27 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

10. Jij … het juiste. (vermoeden)

Slide 28 - Open question

Opdracht persoonsvorm verleden tijd & onderwerp

Zet de werkwoorden, die achter de zin tussen haakjes staan, in de goede vorm in de zin in de verleden tijd.

Schrijf ook het onderwerp, dat hoort bij de persoonsvorm, op!

Slide 29 - Slide

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

1. Iedereen ... het antwoord. (raden)

Slide 30 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

2. Vorig jaar … deze vergrotingen nog maar een euro. (kosten)

Slide 31 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

3. Aan het eind van de vorige eeuw … boeren grote stukken bos. (kappen)

Slide 32 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

4. Tijdens het zomerfeest … honderden lampen het park. (verlichten)

Slide 33 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

5. Op de camping … ze elke week. (bingoën)

Slide 34 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

6. De competitie ... vorig jaar een saai schouwspel … . (opleveren)

Slide 35 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

7a Door het traag stromende water … de riviermonden dicht. (slibben)

Slide 36 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

7b Door de gladheid … de vrachtwagen. (slippen)

Slide 37 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

8a Ondanks een geweldige sprint … hij de trein. (missen)

Slide 38 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

8b Omdat het zo … ging hij niet met de auto. (misten)

Slide 39 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

9. Het nieuwe bestuur … gisteren over het programma van eisen. (brainstormen)

Slide 40 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

10. Tom en Ruud ... het hele verhaal aan de docent. (vertellen)

Slide 41 - Open question

Opdracht persoonsvorm (t.t. en v.t.) & onderwerp

  1. Zet de werkwoorden, die achter de zin tussen haakjes staan, in de goede vorm in de zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd.
  2. Benoem vervolgens het onderwerp.
  3. Benoem tot slot de werkwoordsvorm: PVTT of PVVT





Slide 42 - Slide

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.

1. Waarom ... je chef z’n afspraken niet? (onthouden)

Slide 43 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.

2. Niemand ... hem meer. (verwachten)

Slide 44 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
3. Ter gelegenheid van Anna’s verjaardag … we gisteren bij de Echoput. (brunchen)

Slide 45 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.

4. … eens wie ik in de stad heb gezien! (raden)

Slide 46 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
5. Hoe ... je eigenlijk een huismus van een ringmus? (onderscheiden)

Slide 47 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
6. Zo’n werkschema … van een degelijke aanpak. (getuigen)

Slide 48 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
7. Iedereen ... te veel geld. (besteden)

Slide 49 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
8. … die troep nou niet vlak achter het huis! (verbranden)

Slide 50 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
9. … het tekort nu al? (verminderen)

Slide 51 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
10. Jaap … zich heus wel eens. (vergissen)

Slide 52 - Open question

Conclusie:

1. Ik weet welke regel ik gebruik bij de spelling van de persoonsvorm tegenwoordige tijd - enkelvoud.
A
ja
B
nee
C
ik twijfel

Slide 53 - Quiz

Conclusie:

2. Ik weet welke regel ik gebruik bij de spelling van de persoonsvorm verleden tijd - zwakke werkwoorden.
A
ja
B
nee
C
ik twijfel

Slide 54 - Quiz

Conclusie:

3. Ik weet welke regel ik moet gebruiken om het onderwerp in een zin te vinden.
A
ja
B
nee
C
ik twijfel

Slide 55 - Quiz

Conclusie:

4. Wat moet je nog doen om de persoonsvorm onder de knie te krijgen?

Slide 56 - Open question

Conclusie:

5. Wat moet je nog doen om het onderwerp onder de knie te krijgen?

Slide 57 - Open question